Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
26 mei 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1992, was beschuldigd van diefstal door middel van een valse sleutel, waarbij hij het vertrouwen van een oudere demente vrouw had gewonnen en haar pasje en pincode had gebruikt om geldbedragen te pinnen. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat N. van Schaik. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat ook in een aanvullende conclusie werd herhaald.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft daarbij geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld, waarbij het hof de verdachte de verplichting had opgelegd om aan de Staat een schadevergoeding te betalen ten behoeve van het slachtoffer. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd voor zover vervangende hechtenis was toegepast en bepaald dat gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. Het beroep werd voor het overige verworpen.