ECLI:NL:HR:2020:911

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
20 mei 2020
Zaaknummer
19/01967
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over deelname aan criminele organisatie en bedrijfsmatige teelt van hennep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De verdachte was betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in hennepstekken en de bedrijfsmatige teelt van hennep. De zaak betreft de bewezenverklaring van feiten die onder de Opiumwet vallen, specifiek artikel 11a (oud) en artikel 3.B jo. 11.3 en 11.5. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor de feiten 1 tot en met 4 en de strafoplegging, en tot terugwijzing naar het hof voor herbehandeling.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de bewezenverklaring van de feiten 1 tot en met 4 ontoereikend gemotiveerd is. Dit betreft de motiveringseisen die gelden bij de toepassing van de zogenoemde Promis-werkwijze. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het hof in zijn vonnis onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de bewezenverklaring, met name in relatie tot de bewijsstukken die zijn gebruikt. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over de feiten en de strafoplegging, en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij bewezenverklaringen in strafzaken, vooral wanneer gebruik wordt gemaakt van de Promis-werkwijze. De zaak heeft ook samenhang met andere zaken die eerder zijn behandeld, wat de complexiteit van de criminele organisatie en de rol van de verdachte onderstreept.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/01967
Datum26 mei 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 12 april 2019, nummer 20/001721-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de beslissingen over de feiten 1, 2, 3 en 4 en de strafoplegging betreft, tot terugwijzing van de zaak naar het hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het tweede en het derde cassatiemiddel

2.1
De cassatiemiddelen klagen onder meer dat de bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde ontoereikend is gemotiveerd in het licht van de motiveringseisen die gelden bij toepassing van de zogenoemde Promis-werkwijze. De cassatiemiddelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2
De cassatiemiddelen slagen in zoverre. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4.11.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het eerste cassatiemiddel en van het derde cassatiemiddel voor het overige niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 mei 2020.