Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het tweede en het derde cassatiemiddel
3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
4.Beslissing
26 mei 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De verdachte was betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in hennepstekken en de bedrijfsmatige teelt van hennep. De zaak betreft de bewezenverklaring van feiten die onder de Opiumwet vallen, specifiek artikel 11a (oud) en artikel 3.B jo. 11.3 en 11.5. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor de feiten 1 tot en met 4 en de strafoplegging, en tot terugwijzing naar het hof voor herbehandeling.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de bewezenverklaring van de feiten 1 tot en met 4 ontoereikend gemotiveerd is. Dit betreft de motiveringseisen die gelden bij de toepassing van de zogenoemde Promis-werkwijze. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het hof in zijn vonnis onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de bewezenverklaring, met name in relatie tot de bewijsstukken die zijn gebruikt. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over de feiten en de strafoplegging, en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij bewezenverklaringen in strafzaken, vooral wanneer gebruik wordt gemaakt van de Promis-werkwijze. De zaak heeft ook samenhang met andere zaken die eerder zijn behandeld, wat de complexiteit van de criminele organisatie en de rol van de verdachte onderstreept.