ECLI:NL:HR:2020:91

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 januari 2020
Publicatiedatum
20 januari 2020
Zaaknummer
18/03173
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over medeplegen van witwassen en valsheid in geschrift in het kader van een criminele organisatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1973, was beschuldigd van medeplegen van witwassen en valsheid in geschrift, in het kader van een criminele organisatie die oplichting van banken had gepleegd. De verdachte had geldbedragen witgewassen door deze te sluizen naar verschillende rekeningen en contant op te nemen, en door valse documenten op te maken. De bewezenverklaring van het antedateren van geschriften werd door de Hoge Raad niet zonder meer ondersteund door de bewijsvoering van het Hof, maar leidde niet tot cassatie omdat de aard en ernst van de bewezen feiten niet werden aangetast. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar de Hoge Raad verwierp het beroep. De zaak had samenhang met meerdere andere zaken, en de Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/03173
Datum21 januari 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 18 juli 2018, nummer 23/001483-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.H. Bokhorst, advocaat te Veenendaal, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar slechts ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het hof Amsterdam.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel

2.1
De middelen klagen dat het onder 2 bewezenverklaarde, voor zover dat betrekking heeft op het antedateren van een aantal geschriften, niet uit de door het Hof gebruikte bewijsvoering kan worden afgeleid. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode vanaf 16 april 2010 tot en met 31 mei 2010, te [plaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een geschrift, te weten een verkoopovereenkomst d.d. 29 maart 2010 - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader, te weten [medeverdachte] opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid op genoemd geschrift vermeld dat hij, verdachte, en genoemde [medeverdachte] op 29 maart 2010 overeen zijn gekomen dat hij, verdachte, zijn restaurant genaamd [E] aan [medeverdachte] , optredend namens [B] , verkoopt voor een verkoopprijs van EUR 175.000,00 en genoemd geschrift voorzien van handtekeningen ter bevestiging van de juistheid van de daarin gedane opgaven, zulks met het oogmerk dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
en
hij in de periode vanaf 16 april 2010 tot en met 15 november 2010, te [plaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk voorhanden heeft gehad een valse verkoopovereenkomst en drie valse brieven, te weten
- een verkoopovereenkomst tussen [medeverdachte] , optredend namens [B] , en [verdachte] d.d. 29 maart 2010 en
- drie brieven van [medeverdachte] , optredend namens [B] , gericht aan [verdachte] d.d. 18 april 2010 en 23 april 2010 en 28 april 2010,
zijnde geschriften die bestemd waren tot bewijs van enig feit te dienen, als ware die geschriften echt en onvervalst, bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in werkelijkheid de verkoop van [E] nimmer is overeengekomen en de opmaakdata van een deel van de bovenvermelde geschriften, te weten de verkoopovereenkomst en de brieven, zijn geantedateerd, terwijl hij en zijn mededader wisten dat deze geschriften bestemd waren voor zodanig gebruik.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal met nummer PD3015 van 1 december 2011, inclusief meerdere bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , ongenummerd.
Dit proces-verbaal houdt in een verklaring van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
(...)
Doorzoeking (AH3018 t/m AH3026)
Op 15 november 2010 werd een doorzoeking ter inbeslagneming gehouden in perceel [a-straat 1] te [plaats] (hof: adres van de verdachte [verdachte] ). Hierbij werden diverse administratieve bescheiden, een computer en € 1.270,- in contanten aangetroffen en inbeslaggenomen. Enkele van de inbeslaggenomen administratieve bescheiden betroffen:
R01.04.02.05-001 • Een verkoopovereenkomst d.d. 29 maart 2010, tussen [medeverdachte] , geboren te Ede op 22-05-1946 en verdachte [verdachte] ;
R01.04.02.05-005 • Een kwitantie van € 143.500,- met opschrift
“ [verdachte] inzake [E] teruggave inzake [B] ; R01.04.02.05-002 t/m 004 • Drie brieven, voorzien van respectievelijk de data 18, 23 en 28 april 2010 tussen [medeverdachte] en [verdachte] , met betrekking tot genoemde koopovereenkomst en het terugbetalen van € 143.500,-
Verhoor getuige [getuige] (G3003.01)
Op 16 november 2010, werd getuige [getuige] , medewerker bij [F] , gehoord. Desgevraagd deelde hij mede dat [verdachte] zijn restaurant pacht van [betrokkene 7] en [betrokkene 8] . Hij wist niet dat [verdachte] zijn grillroom wilde verkopen.
2. Een proces-verbaal van het tweede verhoor van de verdachte [verdachte] met nummer V3015.03 van 16 november 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , dossierpagina 83015022 e.v. Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van de verdachte [verdachte] , zakelijk weergegeven: De Nederlandse man (het hof begrijpt medeverdachte [medeverdachte] ) verscheen in mijn zaak. Ik heb toen mijn handtekening onder dat contract gezet. Ook de Nederlandse man zette zijn handtekening.
3. Een proces-verbaal van het derde verhoor van de verdachte [verdachte] met nummer V3015.04 van 16 november 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , dossierpagina 83015033 e.v. Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van de verdachte [verdachte] , zakelijk weergegeven: Ik had mijn compagnon nog niets verteld over de verkoop van de zaak. Ik heb op 3 mei 2010 in mijn zaak in [plaats] een ontmoeting gehad met de Nederlandse man. Ik heb toen 143.500,- euro afgedragen. Ik ontving een kwitantie en de man vertrok. Ik heb van de Nederlandse man nooit een legitimatie gezien. Zijn telefoonnummer heb ik niet.
4. Een proces-verbaal van het verhoor van de verdachte [verdachte] met nummer V3015.06 van 3 mei 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 7] en [verbalisant 2] , dossierpagina 83015049 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van de verdachte [verdachte] , zakelijk weergegeven:
Getoond wordt foto 9: [medeverdachte]
V: Wie is deze man?
A: Dat is die Hollander die naar mij toegekomen was.
V: Wie zijn er voor de verkoop bij jou allemaal in de zaak geweest?
A: Die Hollander is naar de zaak gekomen.
5. Een proces-verbaal met nummer AH1004 van 22 september 2010, inclusief bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] , doorgenummerde pag. 310034 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Uit de verstrekte afschriften over de periode 10 maart 2010 tot en met 2 augustus 2010 van het rekeningnummer [rekeningnummer 1] blijkt, dat op deze rekening van [verdachte] onder andere de navolgen de mutatie plaats vond.
Datum
Bedrag
Herkomst:
Omschrijving
16-04-2010
€175.000,00
HU96117630312398688200000000
Ontvangen van [B] uit “Deposit 22-03-2010”
Na ontvangst van voornoemd geldbedrag op zijn rekening (€ 175.000,00) werden vervolgens in
de periode 16 april 2010 tot en met 3 mei 2010 de navolgende bedragen contant opgenomen.
Verder werd op 19 april 2010 een bedrag overgemaakt naar het (Rabo) rekeningnummer [rekeningnummer 2] , zijnde een privé rekening op naam van zijn echtgenoot [betrokkene 5] .
Datum
Tijdstip
Bedrag
Betreft
16-04-2010
16.01
€ 1.000,00
Contante opname d.m.v. PIN transactie met pasnummer 008
16-04-2010
€ 12.000,00
Contante geldopname bij postkantoor te [plaats]
17-04-2010
20.36
€ 1.000,00
Contante opname d.m.v. PIN-transactie met pasnummer 008
18-04-2010
0.04
€ 1.000,00
Contante opname d.m.v. PIN-transactie met pasnummer 008
19-04-2010
€ 25.000,00
Overboeking naar rekeningnummer [rekeningnummer 2] t.n.v. [betrokkene 5]
19-04-2010
€ 12.000,00
Contante geldopname bij postkantoor.
19-04-2010
23.29
€ 1.000,00
Contante opname d.m.v. PIN-transactie met pasnummer 008
20-04-2010
21.3
€ 1.000,00
Contante opname d.m.v. PIN-transactie met pasnummer 008
20-04-2010
€ 75.000,00
Contante geldopname bij postkantoor.
21-04-2010
€ 12.000,00
Contante geldopname bij postkantoor.
22-04-2010
€ 10.000,00
Contante geldopname bij postkantoor.
23-04-2010
21.11
€ 1.000,00
Contante opname d.m.v. PIN-transactie met pasnummer 008
24-04-2010
20.53
€ 1.000,00
Contante opname d.m.v. PIN-transactie met pasnummer 008
27-04-2010
22.22
€ 1.000,00
Contante opname d.m.v. PIN-transactie met pasnummer 008
28-04-2010
12.37
€ 1.000,00
Contante opname d.m.v. PIN-transactie met pasnummer 008
29-04-2010
17.11
€ 1.000,00
Contante opname d.m.v. PIN-transactie met pasnummer 008
29-04-2010
€ 10.000,00
Contante geldopname bij postkantoor te [plaats]
03-05-2010
15.34
€ 1.000,00
Contante opname d.m.v. PIN-transactie met pasnummer 008
TOTAAL:
€167.000,00
Voorafgaande aan de ontvangst van voornoemd geldbedrag van € 175.000,00 op deze betaalrekening van [verdachte] was er sprake van een negatief saldo (- € 984,94) en was de verleende kredietlimiet van € 1.000,00 nagenoeg bereikt.
Naast voornoemde contante geldopnamen en de overboeking naar de bankrekening van zijn partner [betrokkene 5] werden (gebruikelijke) schulden voldaan. Per 9 augustus 2010 was er sprake van een positief saldo ten bedrage van € 6.331,64.
6. Een proces-verbaal met nummer AH0037 van 14 februari 2011, inclusief meerdere bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] , doorgenummerde pag. 300695 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in een verklaring van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
Op 22 november 2010 werd er een doorzoeking verricht op het adres [b-straat 1] (het hof begrijpt: [b-straat 1] te [plaats] (het hof begrijpt: het adres van medeverdachte
[medeverdachte] ). Op 22 november 2010 werden mij door een rechercheur voor onderzoek de onderstaande gegevensdragers aangeboden.
IBN
Onderzoek en overname
G.03.01.01
1x Laptop Acer Travelmate 7530, Harde Schijf Hitachi, grootte 250 GB
Datum-instelling: stond juist ingesteld
Tijd-instelling: stond juist ingesteld
G.03.01.02
1x Usb stick, merk onbekend, kleur blauw, grootte 8 GB
G.07.01.03
1x Mini PC, merk Acer, Type Veriton, Hardeschijf, Merk Western Digital, grootte
320 GB
Datum-instelling: stond juist ingesteld
Tijd-instelling: stond juist ingesteld
G.10.01.01
1x MP3 speler met digitale fotocamera, Merk Xiron, kleur wit, grootte 98 MB
G.11
1xNavigatiesysteem, merk tomtom, type xl, serienummer RC2198J13457, grootte 2 GB
Het onderzoek is door mij verricht met de eerder gemaakte evidence file(s) van de genoemde gegevensdrager(s). Hierbij heb ik gebruik gemaakt van de volgende zoekwoorden welke door het onderzoeksteam Mercedes verstrekt zijn:
[…]
[verdachte]
[…]
Door middel van de zoekwoorden en het handmatig zoeken trof ik drie relevante bestanden aan. Hieronder heb ik de locatie van de betreffende bestanden weergegeven met het inbeslagname-nummer en het pad:
> G.07.01.03 \Users\\Ron\\AppData\\Roaming\\Microsoft\\Word\\AutoHerstel-versie van Document3.asd
> G.07.01.03 \Users\\Ron\\AppData\\Roaming\\Microsoft\\Word\\AutoHerstel-versie van Document4.asd
> G.03.01.02 \Cash Payment.docx
Ik zag dat de herstelbestanden kennelijk op 9 en 10 mei 2010 zijn aangemaakt (file Created).
De inhoud van de bestanden AutoHerstel-versie van Document3.asd en AutoHerstel-versie van Document4.asd heb ik middels Forensic Toolkit versie 3.1.2 inzichtelijk gemaakt en bijgevoegd als bijlage 1 t/m 9.
7. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer AH0056 van 9 maart 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] , doorgenummerde pag. 300845 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in een verklaring van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven: Naar aanleiding van proces-verbaal AH0037 betreffende onder andere het aantreffen van verwij‑derde bestanden van de computer van verdachte [medeverdachte] is door mij een nader onderzoek ingesteld.
Opmerkelijk was dat de teksten voorkomende in de bijlagen bij AH0037 gelijk waren aan de teksten van de brieven die op verschillende data zouden zijn geproduceerd en aangetroffen bij verdachte, namelijk:
R.01.04.02.05-002 Brief aan [verdachte] d.d. 18 april 2010,
R.01.04.02.05-003 Brief aan [verdachte] d.d. 23 april 2010
R.01.04.02.05-004 Brief aan [verdachte] d.d. 28 april 2010. Hier is echter in het stuk aangetroffen bij de verdachte [verdachte] de tekst ‘[G] te Soest’ doorgestreept. De betreffende herstelbestanden zijn waarschijnlijk op 9 en 10 mei 2010 aangemaakt. Gesteld kan worden dat de brieven zoals hierboven omschreven geantedateerd zijn.
8. Een geschrift, zijnde een ondertekende verkoopovereenkomst tussen [medeverdachte] en [verdachte] (R.01.04.02.05-001, dossierpagina 83015038 en 83015039):
VERKOOPOVEREENKOMST
De ondergetekenden,
1) [medeverdachte] geboren op [geboortedatum] -1946 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] , optredend als intermediair namens [B] .
verder te noemen ‘koper’,
en
2) [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1973 en wonende te [plaats] , verder te noemen ‘verkoper’
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT
Artikel 1
Verkoper verkoopt aan koper: [E] , gevestigd aan de [c-straat 1] te [postcode] [plaats] .
De overeenkomst zal van kracht worden op 1 juli 2010.
De inventaris en inrichting, zoals deze bij het ondertekenen van deze overeenkomst in het bedrijf aanwezig is.
Voor de inventaris en de inrichting zal koper een koopprijs van € 175.000,- Zegge Éénhonderdenvijfenzeventigduizend euro, verschuldigd zijn.
Koper zal uiterlijk op 16 april 2010 bovengenoemd bedrag over maken op de bankrekening van de heer [verdachte] .
(...)
Artikel 5
Indien koper nalatig is en na ingebrekestelling nalatig blijft, om aan alle genoemde voorwaarden uit deze overeenkomst te kunnen voldoen, is verkoper gerechtigd deze overeenkomst terstond te ontbinden. Verkoper gunt zich het recht dat indien ten laatste op 2 juli 2010 koper zijn verplichtingen niet volledig kan, of wil leveren, er een boeteclausule van kracht wordt die 18 % van de totale koopsom bedraagt. Koper aanvaardt dat er geen schriftelijke ultimata zullen worden gesteld. Koper gaat ermee akkoord dat hierbij geen derden of rechter ter bemiddeling zal worden ingeroepen.
(...)
ALDUS OVEREENGEKOMEN EN OPGEMAAKT IN TWEEVOUD
Te [plaats] op 29 maart 2010
(...).
9. Een geschrift, zijnde een brief van [medeverdachte] aan [verdachte] van 18 april 2010 (R.01.04.02.05-002, dossierpagina 830150401):
(...)
Ede 18 april 2010,
Geachte heer [verdachte] ,
Bij deze deel ik u mede dat de verkoopovereenkomst tussen u en [B] en op 26 maart j.l. werd bekrachtigd te [plaats] , geen doorgang kan vinden. De cliënt van genoemd bedrijf blijkt een uitslag van het ziekenhuis te hebben ontvangen via zijn huisarts dat zijn gezondheid levensbedreigend is. Daarmee geeft men er ook de voorkeur aan verder af te zien van de overeenkomst.
Ik verzoek u vriendelijk het inmiddels gestorte bedrag volgens de overeenkomst binnen 5 dagen na dagtekening terug te boeken op de bankrekening van [B] .
Met vriendelijke groet,
[medeverdachte] ,
In opdracht van
[B]
10. Een geschrift, zijnde een brief van [medeverdachte] aan [verdachte] van 23 april 2010 (R.01.04.02.05-003. dossierpagina 830150411):
(...)
Ede 23 april 2010,
Geachte heer [verdachte] ,
Ik stuurde u een brief op 18 april jl., waarin ik een een verklaring gaf ten aanzien van de beëindiging van de overeenkomst tussen [B] en u. Tot op heden reageerde u niet op de brief en ook het aan u betaalde bedrag werd door hen nog niet ontvangen.
Ik verzoek u vriendelijk, doch dringend binnen 3 dagen na dagtekening vooralsnog het betaalde bedrag te retourneren.
Met vriendelijke groet,
[medeverdachte] ,
In opdracht van
[B]
11. Een geschrift, zijnde een brief van [medeverdachte] aan [verdachte] van 28 april 2010 (R.01.04.02.05-004, dossierpagina 83015042):
(...)
Ede 28 april 2010,
Geachte heer [verdachte] ,
Hedenochtend reageerde u per telefoon op mijn brief van 23 april j.l.
In die brief verzocht ik u het door [B] betaalde bedrag minus het bedrag dat in de boeteclausule wordt vermeld in artikel 5 van de koopovereenkomst inzake het restaurant terug te betalen. Uw voorkeur ging uit om het resterende bedrag
€ 143,500,- contant te betalen op 3 mei a.s. De locatie en tijdstip zullen wij per telefoon nog nader afspreken.
Met vriendelijke groet,
[medeverdachte] ,
In opdracht van
[B]
12. Een geschrift, zijnde een kwitantie ontvangen van [verdachte] inzake [E] teruggave inzake [B] €143.500.- (R.01.04.02.05-005, dossierpagina 83015043):
KWITANTIE
ontvangen van [verdachte] inzake [E] teruggave [B]
bedrag € 143.500,-
bedrag in letters Honderddrieenveertigduizendvijfhonderd euro
plaats [plaats] datum 3-5-2010
(...)”
2.2.3
Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts het volgende overwogen:
“Algemeen
Naar aanleiding van frauduleuze overboekingen via een beleggingsrekening bij de ABN Amro‑bank werd een onderzoek gestart in mei 2010. Uit dit onderzoek bleek dat een deel van het weggenomen geld was overgemaakt naar de rekening van [B] (hierna: [B] ). Na verloop van tijd werd [verdachte] als verdachte aangemerkt, nadat was gebleken dat op 16 april 2010 een bedrag van € 175.000,- van [B] was overgemaakt naar de rekening van [verdachte] .
[verdachte] verklaarde hierover dat dit geldbedrag werd overgemaakt in verband met de verkoop van zijn [E] aan [B] . Bij de aankoop zou de medeverdachte [medeverdachte] zijn opgetreden als gemachtigde van [B] .
Volgens de verklaring van [verdachte] werd de verkoopovereenkomst kort na het ondertekenen herroepen, waarna [verdachte] de koopsom minus het in het contract opgenomen boetebeding (te weten 18% van de koopsom) contant zou hebben terugbetaald aan [medeverdachte] .
Bij een doorzoeking bij [verdachte] werd een verkoopovereenkomst van [E] aangetroffen, die was ondertekend door [verdachte] en [medeverdachte] . Tevens werd een kwitantie van € 143.500,- (€ 175.000,- minus 18%) met opschrift ‘Inzake [E] teruggave Inzake [B] ’ aangetroffen. Daarnaast werden drie brieven met respectievelijk de data 18, 23 en 28 april 2010 van [medeverdachte] aan [verdachte] gevonden, die betrekking hadden op de herroeping van genoemde koopovereenkomst en het terugbetalen van € 143.500,-.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen waarbij en waartoe deze verkoopovereenkomst (en alle andere documenten die hierop betrekking hebben) pas achteraf zijn opgesteld om het criminele geld een legale herkomst te geven.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Op de door [verdachte] ondertekende verkoopovereenkomst staat ‘29 maart 2010’ en op bij hem thuis aangetroffen brieven staan de data 18 april 2010, 23 april 2010 en 28 april 2010. [verdachte] verklaart dat hij enkele dagen nadat de overeenkomst zou zijn gesloten, te weten op 29 maart 2010, de aanmaningsbriefjes ontvangen heeft. Uit onderzoek door de politie aan de computer van [medeverdachte] (proces-verbaal AH0037 zoals ten dele opgenomen in de bewijsmiddelen) volgt echter dat voornoemde brieven niet zijn opgemaakt op de daarop vermelde data, maar op
9 en 10 mei 2010. In het licht van deze objectieve onderzoeksresultaten over het opmaken van de brieven is hetgeen [verdachte] heeft verklaard over de data ongeloofwaardig, te meer in het licht van de overige - hierna in het kader van het onder 1 ten laste gelegde - nog te bespreken omstandigheden. Het hof acht dan ook bewezen dat de verkoopovereenkomst en alle voornoemde brieven geantedateerd zijn.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat door de politie enkel autoherstel‑bestanden zijn aangetroffen in de computer van de medeverdachte [medeverdachte] . Aangezien de originele bestanden niet zijn aangetroffen en niets is geverbaliseerd over de instellingen - met betrekking tot autoherstelbestanden - van de computer van [medeverdachte] , kan uit de metadata van de autoherstelbestanden niet de conclusie worden getrokken dat deze ‘pas’ op 9 en 10 mei 2010 zijn opgemaakt, omdat het mogelijk is dat de bestanden op een andere computer zijn gemaakt en later op de doorzochte computer zijn opgeslagen.
Het hof overweegt als volgt.
Het verweer dat de documenten in maart 2010 zouden zijn gemaakt op een andere computer, en pas in mei 2010 op de doorzochte computer zouden zijn opgeslagen waarbij de onderhavige autoherstelbestanden zijn gecreëerd wordt verworpen, niet alleen omdat de verwerping reeds ligt besloten in hetgeen hiervoor is overwogen, maar ook omdat in de verklaringen van [medeverdachte] geen steun kan worden gevonden voor deze (blote) stelling van de raadsvrouw. Integendeel, [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij de documenten heeft aangemaakt op zijn werkcomputer (voetnoot Hof: V0021.04 p. 2 van 9) en daar naderhand niet iets aan heeft veranderd (voetnoot Hof: V0021.05 p. 3).
Nu vaststaat dat de verkoopovereenkomst en brieven zijn opgemaakt nadat het geldbedrag is overgemaakt leidt dit tot de conclusie dat achteraf een papieren werkelijkheid is geconstrueerd, waaraan [verdachte] heeft meegewerkt. Aangenomen kan dan ook worden dat [verdachte] wetenschap had van - en dus opzet had op - het valselijk opmaken van de in de tenlastelegging onder 2 genoemde overeenkomst en tot het opzettelijk voorhanden hebben van de in de tenlastelegging onder feit 2 genoemde stukken teneinde tot bewijs van enig feit te dienen.”
2.2.4
De door het Hof in 2.2.3 genoemde verklaringen van [medeverdachte] , waarnaar het Hof overeenkomstig het arrest van de Hoge Raad van 23 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5851, met voldoende mate van nauwkeurigheid heeft verwezen, houden het volgende in (inclusief de aan de verklaringen voorafgaande vragen):
“Die computer in uw werkkamer, is dat uw werkcomputer?
Ja.
De contracten die wij u gisteren hebben getoond en waarvan u zei dat u die had opgemaakt, heeft u die ook op deze computer gemaakt?
Jazeker.
(...)
U heeft verklaard dat u de contracten voor de verkoop van de twee zaken op 26 maart 2010 heeft gemaakt. Uit de getoonde documenten blijkt echter dat deze contracten pas op 10 mei zijn opgemaakt. Tevens blijkt uit onderzoek van uw computer dat u op 9 mei 2010 en 12 mei 2010 nog wat veranderd heeft aan deze documenten. Wat vindt u daarvan?
Ik heb daar geen antwoord op. Het is mij ook duister hoe dat kan. Ik blijf erbij dat ik de contracten heb opgemaakt in maart en bij mijn weten heb ik daar naderhand niet iets aan veranderd.”
2.3
De bewezenverklaring kan, voor zover deze inhoudt dat de valsheid of vervalsing mede hieruit bestond dat de opmaakdata van de verkoopovereenkomst en de brieven “zijn geantedateerd”, niet zonder meer worden afgeleid uit de door het Hof gebezigde bewijsvoering. De enkele uit bewijsmiddel 7 blijkende omstandigheid met betrekking tot de drie in de bewezenverklaring genoemde brieven dat de betreffende herstelbestanden “waarschijnlijk op 9 en 10 mei 2010 [zijn] aangemaakt” volstaat daartoe niet. De bewezenverklaring vindt op het bestreden onderdeel ook geen steun in de onder 2.2.4 vermelde verklaringen van [medeverdachte] , nu daaruit niet zonder meer volgt dat onder “de contracten” (mede) de drie in de bewezenverklaring genoemde brieven moeten worden begrepen, noch dat de verkoopovereenkomst, zoals weergegeven in bewijsmiddel 8, is geantedateerd.
De middelen klagen hierover terecht. Dat behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden, in aanmerking genomen dat, indien het gewraakte onderdeel uit de bewezenverklaring van feit 2 vervalt, de aard en de ernst van wat is bewezenverklaard in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast, terwijl ook de kwalificatie van het bewezenverklaarde ongewijzigd blijft.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 januari 2020.