Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11, 15 en 29 maart 2019 heeft de raadsman van de verdachte op 15 maart 2019 het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt in:
“Feit 2
Het pand aan de [a-straat 1] behoort in eigendom toe aan [betrokkene 7] en die verhuurt het pand aan [betrokkene 8]. (p. 1733-1740) Op het adres staan op dat moment tevens twee bedrijven van [betrokkene 9] ingeschreven in de KvK. [betrokkene 9] is een contact van [medeverdachte 3]. (p. 1612) [verdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij de eigenaar van het pand, [betrokkene 7], niet kent en nooit contact met hem heeft gehad. [verdachte] heeft ook ter zitting verklaard dat hij ook [betrokkene 8] en [betrokkene 9] niet kent en nooit contact met hen heeft gehad. [verdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij goederen opkocht op veilingen en dat hij die goederen weer doorverkocht, (p.3336) [betrokkene 2] heeft [verdachte] benaderd om samen met hem de opgekochte goederen van veilingen op te slaan en vervolgens te verkopen in de winkelruimte aan de [a-straat]. [verdachte] beschikte niet over een sleutel van het pand en was derhalve afhankelijk van [betrokkene 2] om überhaupt het pand te kunnen bezichtigen en spullen van de veiling te plaatsen. [verdachte] heeft verklaard dat hij begin september 2014 twee maal in het pand is geweest en dat hij er ook al spullen had opgeslagen. Omdat er al spullen van [verdachte] in de winkelruimte stonden, heeft [betrokkene 2] hem gevraagd om zijn nummer door te geven aan [betrokkene 4], zodat als er iets zou zijn met de winkelruimte, er ook een bericht aan [verdachte] werd gezonden.
Op de vraag of [verdachte] bij die bezoeken aan de winkelruimte heeft gerookt, heeft [verdachte] bevestigend geantwoord. Als het procesdossier wordt bekeken, dan valt op dat [verdachte] op geen enkele wijze betrokken is bij de eigendom van het pand, de huur van het pand of de inschrijvingen bij de KvK van het pand. Het procesdossier bevat ook geen enkele aanwijzing dat [verdachte] betrokken is geweest bij het wel/niet uitzetten van afzuiging in het pand en/of het inschakelen van een dakdekker en/of het regelen van de aansluitingen in het pand. (p.1618, p. 1619, 1621 en 1632-1634) Op 13 oktober vindt een observatie plaats van het pand. [verdachte] wordt niet geobserveerd (p. 1647).
Dat [verdachte] niets te maken heeft met hennepteelt en hennepstekken in het pand blijkt verder uit het feit dat [verdachte] op 11 oktober 2014 naar Spanje vertrekt om samen met zijn toenmalige vriendin naar de vader van die vriendin af te reizen in verband met zijn gezondheidstoestand. De vader van de vriendin was woonachtig in Lorette de Mar en is op 13 oktober 2014 overleden, waarna [verdachte] op 14 oktober 2014 het mortuarium bezoekt in Spanje en hij vervolgens op 15 oktober 2014 is teruggevlogen. Uit de tapgesprekken blijkt ook dat het alarm bij [verdachte] afgaat op 12 oktober 2014. [verdachte] belt dan met [betrokkene 1] en geeft aan dat het alarm afgaat. [verdachte] heeft het in die gesprekken in het geheel niet over hennep of hennepstekken en meldt alleen dat hij een sms heeft gekregen dat het alarm was afgegaan. De gesprekspartner deelt mede dat ze bezig zijn en de stroom was uitgevallen. In datzelfde gesprek deelt [verdachte] mede dat hij op dat moment in Spanje zit. (p.1832)
Op 16 oktober belt [verdachte] naar [medeverdachte 3] dat hij berichten binnenkrijgt en dat hij zijn vriendin zo moet ophalen van het vliegveld. Wederom wordt er op geen enkele wijze gesproken over hennep en blijkt het verhaal van [verdachte] inzake zijn verblijf in Spanje te kloppen, (p.1834) Uit het dossier blijkt verder ook geen enkele betrokkenheid van [verdachte] bij het opruimen van het pand. Het enige aanknopingspunt tussen de [a-straat 1] te Amstenrade en [verdachte] is het feit dat er een sigarettenpeuk is aangetroffen en dat zijn nummer is aangesloten op het alarm. De verklaring daarvoor heeft [verdachte] in hoger beroep gegeven. Uit de tapgesprekken kan op geen enkele wijze worden afgeleid dat er sprake was van wetenschap en/of actieve betrokkenheid bij hennepteelt in de zin van een nauwe en bewuste samenwerking. Ook na de inval is er geen sprake van contacten tussen [verdachte] en anderen omtrent opruimen of ontdekking. Dat [verdachte] begin september 2014 twee maal in het pand is geweest, op een moment dat er nog geen sprake was van hennepstekken/planten en dat hij bij die gelegenheden een sigaret heeft gerookt in het pand, kan naar de mening van de verdediging geen wettig en overtuigend bewijs opleveren voor een nauwe en bewuste samenwerking inzake hennepteelt. De overweging van de rechtbank in eerste aanleg dat uit de telefoongesprekken die de verdachten voorafgaand aan en na het binnenvallen van de plantage voerden kan worden afgeleid dat [verdachte] betrokken was bij de hennepplantage en dat hij werkzaamheden verrichtte in en aan de plantage is naar de mening van de verdediging onjuist en wordt in het vonnis ook niet onderbouwd met een verwijzing naar enig tapgesprek. Dat de AG stelt dat er lege stellingen te zien zijn blijkt niet uit de foto op p.1708 en 1710, waarop stoelen, een stellage, dozen en andere goederen te zien zijn. De AG stelt eveneens dat [verdachte] met een verklaring komt ruim 4 jaar later na het feit. Dat klopt. Er is sprake van een fors tijdverloop, hetgeen [verdachte] niet kan worden verweten. Verdachte is naïef geweest in het verleden en heeft bij de politie verklaard: “Ik heb geen zin om mensen te belasten. Als alles uitkomt, weet ik dat het wel goed komt met mij. Maar ik heb geen zin om voor andere op te gaan draaien.” (p.3341).
[verdachte] had nooit rekening gehouden met het feit dat er een veroordeling zou komen voor de [a-straat], waar hij niets mee te maken heeft en dat is ook de voornaamste reden dat [verdachte] in beroep is gekomen en nu wel uitleg heeft gegeven.
(...)
Conclusie
(...)
Met betrekking tot feit 2 verzoekt de verdediging U om [verdachte] vrij te spreken.”
3.3.1Wat de raadsman van de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, inhoudende - kort gezegd - dat de verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 tenlastegelegde omdat hij niet betrokken was bij de desbetreffende hennepplantage, kan niet anders worden opgevat dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten ondersteund en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie aan het hof is voorgelegd. Het hof is in zijn uitspraak van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door het onder 2 tenlastegelegde bewezen te verklaren. In strijd met de tweede volzin van het tweede lid van artikel 359 Sv heeft het hof echter niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft op grond van artikel 359 lid 8 Sv nietigheid tot gevolg.