ECLI:NL:HR:2020:902

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
18/05302
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over afwijzing aanhoudingsverzoek wegens ziekte van verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 mei 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1975, had een aanhoudingsverzoek ingediend via zijn raadsman, W.J. Ausma, omdat hij wegens ziekte niet in staat was om ter terechtzitting aanwezig te zijn. Het hof had dit verzoek afgewezen, omdat het onvoldoende was onderbouwd. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie, waarin wordt gesteld dat een aanhoudingsverzoek kan worden gedaan door de verdachte of zijn gemachtigde raadsman, en dat de rechter een belangenafweging moet maken tussen het aanwezigheidsrecht van de verdachte en het belang van een doeltreffende en spoedige berechting. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet heeft geoordeeld dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is en dat het hof ook geen blijk heeft gegeven van een belangenafweging. Hierdoor heeft het hof zijn beslissing niet toereikend gemotiveerd. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/05302
Datum19 mei 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 15 november 2018, nummer 20/000965-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W.J. Ausma, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de afwijzing door het hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 november 2018 houdt in dat de verdachte daar niet is verschenen. Het houdt verder het volgende in:
“Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. J.J. Bussink, advocaat te Utrecht, die verklaart uitdrukkelijk door verdachte gemachtigd te zijn de verdediging te voeren. Het hof stemt daarmee in.
(...)
De raadsman deelt mede:
Ik wil het hof verzoeken om de zaak vandaag aan te houden. Mijn kantoorgenoot heeft vanochtend een WhatsApp-bericht ontvangen van cliënt waarin hij stelt dat hij pas sinds afgelopen zondag, 28 oktober 2018, op de hoogte is van de terechtzitting van heden. Afgelopen dinsdag, 30 oktober 2018, is hij geopereerd en op dit moment is hij aan het revalideren in Berlijn en gelet hierop is hij niet aanwezig vandaag. Aangezien mijn cliënt gebruik wenst te maken van zijn aanwezigheidsrecht verzoekt de verdediging het hof om de zaak aan te houden. Daarnaast bestaat er naar aanleiding van de inhoud van het WhatsApp-bericht nog een reden om het hof te verzoeken tot aanhouding van de zaak. Mijn cliënt stelt dat hij in de periode dat hij in Duitsland verbleef, is vervolgd in Duitsland ten aanzien van de verduistering van de auto. Hij zou tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden zijn veroordeeld door rechter Hanzelman in het Ambtsgericht in München. Hierbij is geen datum genoemd. Ik ben hier vanochtend pas van op de hoogte gesteld en gelet daarop ben ik niet in de gelegenheid gesteld om het verzoek te onderbouwen met medische stukken en navraag te doen ten aanzien van een eventuele eerdere veroordeling, waardoor de kans bestaat dat er een risico is op dubbele vervolging.
(...)
Als het hof beslist dat de zaak vandaag zal worden aangehouden, dan zal de verdediging zorgdragen voor de medische verklaring dat mijn cliënt vandaag niet aanwezig kan zijn. Ik zou het hof willen verzoeken om aan de advocaat-generaal de opdracht te geven om na te gaan of er sprake is van een veroordeling in Duitsland ten aanzien van de verduistering van de auto. De advocaat-generaal zal hier een betere ingang voor hebben om dit na te gaan dan de verdediging. Helaas kan ik de inhoud van het WhatsApp-bericht van mijn cliënt niet doorsturen naar het hof, nu hierin ook andere gegevens staan.
Het hof onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting voor beraad.
De voorzitter deelt als beslissing van het hof mede dat het verzoek tot aanhouding van de zaak zal worden afgewezen. Ten aanzien van de omstandigheid dat verdachte op dit moment aan het revalideren is vanwege een operatie, merkt het hof op dat verdachte, naar eigen zeggen, sinds zondag 28 oktober 2018 op de hoogte is van de terechtzitting van heden, dat hij hierdoor 4 dagen de tijd heeft gehad om medische stukken te overleggen aan het hof om zijn medische situatie inzichtelijk te maken. Gelet hierop is het hof van oordeel dat het verzoek onvoldoende is onderbouwd. Met betrekking tot de veroordeling in Duitsland is het hof niet gebleken dat de overdracht van de strafvervolging is overgedragen aan Duitsland en gelet hierop zal ook dit verzoek worden afgewezen.”
2.3
Een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting kan op de terechtzitting worden gedaan door de verdachte of zijn raadsman die daartoe door de verdachte op grond van artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is gemachtigd. Ook de raadsman die niet is gemachtigd tot het voeren van de verdediging van de verdachte die op de terechtzitting niet is verschenen, kan daar een verzoek doen tot aanhouding van het onderzoek op de terechtzitting voor zover dat verzoek wordt gedaan met het oog op de effectuering van het aanwezigheidsrecht van de verdachte of ten behoeve van het alsnog verkrijgen van de in artikel 279 lid 1 Sv bedoelde machtiging. Overeenkomstig de artikelen 329 en 330 Sv wordt beslist op het verzoek nadat het openbaar ministerie daaromtrent is gehoord.
In de regel mag van de verdachte of diens raadsman worden gevergd dat hij ter staving van het verzoek (alsnog) de gegevens verstrekt die de rechter met het oog op de te nemen beslissing noodzakelijk acht. Als de rechter de omstandigheid die aan het verzoek ten grondslag is gelegd, niet zonder meer aannemelijk acht, kan hij gevolgen verbinden aan de omstandigheid dat het verzoek onvoldoende door bewijsstukken is gestaafd en/of aan zijn verlangen tot aanvulling niet (genoegzaam) is voldaan.
Voor het oordeel dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is, volstaat evenwel niet steeds de vaststelling dat die omstandigheid onvoldoende is onderbouwd. Het is immers mede afhankelijk van de aard van de aangevoerde reden – in het bijzonder of het gaat om een zich onverwacht aandienende omstandigheid, bijvoorbeeld verband houdend met ziekte van de verdachte – of, alvorens wordt beslist op het verzoek, gelegenheid dient te worden geboden het verzoek van een nadere toelichting te voorzien en/of op een later moment (alsnog) bewijsstukken over te leggen. Opmerking verdient evenwel dat de rechter het bieden van die gelegenheid en het nemen van een beslissing omtrent de aannemelijkheid van de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid achterwege kan laten op grond van zijn oordeel dat hetgeen is aangevoerd - ware het juist - in de hierna weer te geven afweging van belangen niet tot toewijzing van het verzoek leidt. Nadat in voorkomende gevallen gelegenheid is geboden voor een nadere toelichting of het overleggen van bewijsstukken, kan de rechter het verzoek reeds - dat wil zeggen: zonder dat tot de hierna weer te geven afweging van belangen wordt overgegaan - afwijzen op de grond dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is.
Indien zich niet het geval voordoet dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is geoordeeld, dient de rechter een afweging te maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen. Het gaat daarbij om het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn in artikel 6 lid 3, onder c, EVRM gewaarborgde aanwezigheidsrecht - waaronder het recht om zich in zijn afwezigheid ter terechtzitting door een daartoe uitdrukkelijk gemachtigde raadsman te doen verdedigen - en, kort gezegd, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting. Van deze afweging, waarbij de aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag gelegde gronden moeten worden betrokken, dient de rechter in geval van afwijzing van het verzoek blijk te geven in de motivering van zijn beslissing.
In het specifieke geval dat de verdachte wegens ziekte is verhinderd op de terechtzitting te verschijnen en in verband daarmee schorsing van het onderzoek heeft verzocht of heeft doen verzoeken, voldoet de rechter aan dit verzoek zodat de verdachte alsnog de gelegenheid krijgt aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting. Bijzondere omstandigheden kunnen echter meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat het belang van een behoorlijke strafvordering – dat de afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn omvat – ernstig in het gedrang zou komen, wanneer het onderzoek op de terechtzitting zou worden geschorst en dat dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn. Buiten deze situatie van verhindering wegens ziekte van de verdachte geldt in het algemeen dat niet op voorhand kan worden aangegeven hoe vorenstaande belangenafweging zal moeten uitvallen. De rechter dient deze afweging te maken in de concrete omstandigheden van het geval en, bij afwijzing van het verzoek tot aanhouding, de daarop gebaseerde beslissing te motiveren. In cassatie kan die motivering alleen op haar begrijpelijkheid worden getoetst. (Vgl. Hoge Raad 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1934.)
2.4
Het hof heeft het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting, voor zover daaraan ten grondslag is gelegd dat de verdachte wegens ziekte is verhinderd ter terechtzitting aanwezig te zijn, afgewezen op de enkele grond dat het verzoek onvoldoende is onderbouwd. Het hof heeft echter niet geoordeeld dat die aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is. Het hof heeft evenmin blijk gegeven van de afweging van de belangen als onder 2.3 zijn vermeld. Nu het hof dit heeft nagelaten, heeft het zijn beslissing niet toereikend gemotiveerd.
2.5
Voor zover het middel over de afwijzing van het cassatiemiddel op deze grond klaagt, is het terecht voorgesteld.
Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 mei 2020.