Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het derde cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
5.Beslissing
26 mei 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 augustus 2018. De verdachte, geboren in 1961, was veroordeeld voor ontucht met zijn schoonzusje, gepleegd meermalen. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof beoordeeld. De advocaat-generaal E.J. Hofstee had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging, met uitzondering van de strafmaat. Het tweede cassatiemiddel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, werd gegrond verklaard. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden naar 23 maanden. Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof vernietigd voor zover daarbij vervangende hechtenis was toegepast in de schadevergoedingsmaatregel. De Hoge Raad bepaalde dat gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast in plaats van vervangende hechtenis. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de strafrechtelijke praktijk, vooral met betrekking tot de motivering van straffen en de toepassing van vervangende hechtenis.