ECLI:NL:HR:2020:895

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
17 mei 2020
Zaaknummer
19/02511
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot gekwalificeerde zware mishandeling door insuline-injectie in slaap van echtgenoot

In deze zaak gaat het om een cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte is veroordeeld voor poging tot gekwalificeerde zware mishandeling. De verdachte heeft in de nacht van 22 op 23 november 2014 haar echtgenoot insuline toegediend terwijl hij sliep, met de intentie hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De Hoge Raad behandelt de vraag of de verdachte recht heeft op een beroep op vrijwillige terugtred, zoals bedoeld in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad herhaalt eerdere overwegingen en stelt vast dat de beoordeling van vrijwillige terugtred afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, na het toedienen van insuline, pas ruim een dag later de ambulance heeft gebeld toen haar echtgenoot niet goed leek. De verdachte heeft verzwegen dat zij insuline had toegediend, wat cruciaal was voor de medische hulpverlening. De Hoge Raad oordeelt dat het hof terecht heeft geoordeeld dat de verdachte niet zodanig heeft opgetreden dat dit geschikt was om het intreden van het gevolg te beletten. Het beroep op vrijwillige terugtred wordt verworpen, en de Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/02511
Datum19 mei 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 6 juli 2018, nummer 21-002473-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel richt zich tegen de verwerping door het hof van het verweer dat sprake is van vrijwillige terugtred als bedoeld in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 subsidiair bewezenverklaard dat:
“zij in de periode van 22 november 2014 tot en met 23 november 2014 te IJsselmuiden, gemeente Kampen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan haar echtgenoot [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, op een moment dat die [slachtoffer] in slaap was, een hoeveelheid insuline in diens lichaam heeft gespoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor aangever (als bijlage op pagina 18-20 van het proces-verbaal, genummerd 2015454974) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [slachtoffer] d.d. 6 oktober 2015:
In de nacht van zaterdag op zondag 22 (het hof leest: 23) november 2014 ben ik achteraf gezien door [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) met insuline ingespoten. Ik was die dag erg wankel op de benen en ik voelde me beroerd en moe. Toen ik wakker werd had ik het gevoel dat ik wat moest eten. Ik heb nog wel een broodje gemaakt en heb deze opgegeten. Ik heb nog even op de bank gelegen, maar dat voelde ook niet goed. Ik ben daarna weer in slaap gevallen en ik weet verder niet veel meer van die dag.
(...)
Maandagmorgen (het hof begrijpt: 24 november 2014) ben ik opgenomen in de Isala Klinieken te Zwolle. Ik had een hypo. [verdachte] heeft de ambulance gebeld en ik ben met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Het insulinegehalte bleek te hoog te zijn. De insuline die gevonden is, was niet de insuline die mijn lichaam kon aanmaken. Ik heb geen suikerziekte en spuit zelf geen insuline. De dokters vertelden mij dat het niet anders kon dan dat iemand mij ingespoten moet hebben met insuline. [verdachte] heeft me verteld dat ze mij in het bovenbeen heeft ingespoten.
2. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid , aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een medische rapportage op basis van ingewonnen informatie van GGD IJsselland d.d. 12 oktober 2015, met aanvulling van 21 oktober 2015 (dossierpagina 32 en 33), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Volgens het PV is betrokkene (BE) op 24 november 2014 opgenomen in het ziekenhuis wegens een hypo (hypoglycaemie = te laag bloedsuikergehalte).
Hij is behandeld op de afdeling Spoedeisende Hulp van de Isala klinieken te Zwolle en aansluitend opgenomen in het ziekenhuis. Bij opname in het ziekenhuis is bij BE geen fysiek letsel geconstateerd. Opname was vanwege een verminderd bewustzijn die leek te zijn veroorzaakt door een te lage bloedsuikerspiegel. Bij aankomst ambulance glucose 1.6 waarop 6 ml glucose 10% toegediend.
Bij onderzoek ambulancebemanning en opname in Isala op 24-11-2014 is op diverse momenten de glucosewaarden gemeten:
-ambulanceonderzoek BE thuis: 1,6 mmol/1 (normaalwaarden 3,5 - 7,8 mmol/1); -opname/aankomst Isala: 7.39u;
7.57
uur: bloedglucosewaarde 2,1 mmol/1;
9.21
uur: bloedglucosewaarde 4,1 mmol/1.
In het ziekenhuis waren de glucosewaarden de eerste dagen ook zeer wisselend.
24/11/15: 20.06u 3.5 (extra glucose toegediend)
+/-22.00U 2.3 (extra glucose toegediend)
24.00U 8.4
25/11/15: 4.00u: 3.2 (extra glucose toegediend)
5.00u: 4.2 (extra glucose toegediend)
(...).
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (als bijlage op pagina 166 e.v. van het proces-verbaal genummerd 2015454974) voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [getuige 1]:
We hebben deze meneer (hof: bedoeld wordt aangever [slachtoffer]) aangetroffen in een hypo. We hebben hem bijgekregen door glucose toe te dienen via een infuus. Wat ik me herinner is dat hij heel bleek was, zweterig en nog op bed lag en daarnaast dat hij een laag bloedsuikergehalte had. Door de toediening van glucose kwam hij weer bij. Hij kwam toen bij maar was nog wel verward.
De partner is meegegaan in de ambulance. Ze heeft nog verteld dat ze in de zorg werkte. Zij heeft niet aangestuurd op zaken waar ik en collega [betrokkene 1] specifiek naar moesten kijken.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte (als bijlage op pagina 199-210 van het proces-verbaal genummerd 2015454974) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Ik weet dat je insuline voor het eten moet spuiten. Insuline zorgt dat de bloedsuikers op peil blijven. Als je suikerpatiënt bent heb je een probleem met de alvleesklier. De alvleesklier maakt niet genoeg suikers aan en daarom moet je bij spuiten. Als je dat niet doet krijg je klachten. Voor beiden is een heel rijtje aan klachten. Ik heb ze wel geleerd. Als iemand geen suikerziekte heeft en toch insuline toegediend krijgt dan zal die bloedsuiker te laag worden, dan maak je teveel suikers aan. Je kunt zweterig worden je wordt duizelig. Als het nog lager wordt dan kun je volgens mij in coma raken.
(p. 208)
Ik heb bij [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]) insuline ingespoten. Ik wilde dit doen omdat ik niet steeds wilde dat hij met haar zat te appen. Ik dacht hij moet een beetje suffig blijven zodat hij niet meer kan appen.
Die ene pen van die bewoner, die had ik bij mij toen ik thuis was. Het waren meerdere pennen. Ongeveer een maand daarvoor heb ik die mee naar huis genomen. Die had ik verstopt in de kast in de douche. Het was die zaterdag op zondagnacht (het hof begrijpt: de nacht van 22 op 23 november 2014). Hij lag heel diep te slapen. Ik denk dat het midden in de nacht was, zo rond 02.00 uur. Ik heb toen die pen gepakt. Ik ben het bed uitgegaan en heb de spuit uit de kast gehaald en heb toen de spuit in zijn kont gestoken. Dit gebeurde door zijn onderbroek heen.
6. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 22 juni 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(...)
Ik vond dat hij er die maandagmorgen niet goed uitzag, zijn mond hing scheef. Ik dacht aan een combinatie van de insuline en een beroerte. Ik moest hulp halen. Het ambulancepersoneel heeft gelijk bloed geprikt en zag dat de glucosewaarde 1.6 was. Daarna hebben ze glucose toegediend. Ik heb niet tegen het ambulancepersoneel gezegd dat ik insuline bij hem had ingespoten. Ik heb niets tegen het ambulancepersoneel over hem verteld.
(...).
Ik kende de risico’s. Ik ken iemand die dat gebruikt voor het sporten. Hij doet aan bodybuilding. U houdt aan mij voor dat ik verklaard heb dat ik op het idee gekomen ben doordat ik op internet had gelezen dat iemand zijn kind had ingespoten met insuline en dat dat kind toen “de weg kwijt was”. Dat klopt wel en zo ben ik inderdaad op het idee gekomen.
Ik had wel veel ervaring met het toedienen van insuline aan diabetespatiënten. De één heeft meer nodig dan de ander. Hoe lichter de diabetes hoe minder insuline er nodig is. Langwerkende insuline gebruik je voor de nacht en kortwerkende gebruik je rond etenstijd.
Ik ben jarenlang werkzaam geweest als verzorgende Individuele Gezondheidszorg in de ouderenzorg en heb vaker insuline toegediend aan patiënten. Ik handelde daarbij wel altijd in opdracht van een arts en heb ook altijd een door de betreffende arts tevoren aangegeven hoeveelheid ingespoten bij een patiënt. Ik heb daarin nooit zelfstandig gehandeld.
7. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid , aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een rapportage in opdracht van de rechtercommissaris, van 26 september 2016, van rapporteur dr. J.D. Banga, internist, zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(...)
Bij [slachtoffer] is op 24 november 2014 bij een bloedmeting een glucosewaarde van 1,6 mmol/l geconstateerd. De oorzaak wordt geduid als exogeen. Is een andere oorzaak dan toedienen van insuline uit te sluiten?
Andere oorzaken dan toedienen van exogeen insuline zijn uit te sluiten, door het zeer uitgebreide onderzoek dat werd ingezet tijdens zijn opname in de Isala Klinieken. Uit het totaal van gegevens blijft maar één mogelijke oorzaak over: aanhoudende hypoglycaemie ten gevolge van hoge dosering(en) exogeen toegediende insuline.
Kan hieruit worden afgeleid dat de bij de eerste meting gemeten 1,6 mmol/l niet het dieptepunt zou zijn geweest op het moment dat niet medisch was ingegrepen?
De meting van 1.6 mmol/l (meting rond 7 uur door ambulancepersoneel) zou in geval dat er niet medisch was ingegrepen mogelijk niet het dieptepunt zijn geweest, en op zijn minst zou de hypoglycémie langer aangehouden hebben. Dit is af te leiden uit de later tijdens opname gemeten lage glucosewaarden, ondanks de in die episode meermalen toegediende glucose. Dit past bij een depot-effect dat optreedt wanneer een hoeveelheid insuline nog als een vloeistofbel op de injectieplaats als een soort stuwmeer aanwezig is en waaruit over een episode langer dan een etmaal nog insuline vrijkomt in de bloedsomloop. De klachten die de heer [slachtoffer] in de loop van de zondag 23 november heeft gehad, passen bij een aanhoudende hypoglycémie (en mogelijk waarden lager dan 1.6 mmol/l). Hij was die zondag “erg wankel op zijn benen en voelde zich beroerd en moe”. Het ontstaan van symptomen is een glijdende schaal. Bij waarden van 1-2 mmol/l kunnen convulsies en coma optreden. Bij aanhoudende ernstige hypoglycémie met glucosewaarden lager dan 1 mmol/l kan blijvende hersenschade optreden.
(...)
Geeft het onderzoek de deskundige aanleiding tot het maken van nadere opmerkingen?
Tijdlijn: De tijdlijn van geobserveerde lage bloedsuikerwaarden suggereert dat de toegediende hoeveelheid insuline (veel) meer is geweest dan 6-8 eenheden en dat er sprake is geweest van depotwerking. De heer [slachtoffer] zou op zondag 23 november 2014 om 02.00 uur zijn ingespoten. Ruim een etmaal later, namelijk 29 uur later, op maandagochtend 24 november rond 7 uur, is hij niet wekbaar en wordt bij hem door het ambulancepersoneel een bloedglucosewaarde van 1.9 mmol/1 (het hof begrijpt en leest: 1.6 mmol/1) gemeten.
(...).”
2.3.1
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt in:
“Voor zover sprake is van opzet of voorwaardelijk opzet dan is sprake van vrijwillige terugtred gezien de handelingen welke [verdachte] heeft verricht (...), te weten het bellen van de ambulance en het eten wat zij hem gegeven had.”
2.3.2
Het hof heeft het aangevoerde als volgt verworpen:
“Vrijwillige terugtred
Het hof stelt voorop dat van vrijwillige terugtred in de zin van art. 46b Sr sprake is, indien de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid. Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten. Het hof stelt aan de hand van het onderzoek ter terechtzitting vast dat verdachte welbewust insuline bij aangever heeft geïnjecteerd en hierbij de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Pas toen verdachte op maandagochtend - ruim een dag na toediening van de insuline - zag dat het niet goed ging met aangever heeft zij de ambulance gebeld. Zij heeft geen nadere informatie over aangever aan de ambulancebroeders gegeven en verzwegen dat zij aangever heimelijk geïnjecteerd had met insuline. Dat men al snel kon constateren dat de glucosewaarden in het bloed erg laag waren en hiernaar gehandeld heeft, is niet te danken aan verdachte. Het optreden van verdachte in deze, namelijk het enkel bellen van 112, kan niet worden beschouwd als een naar aard en tijd geschikte gedraging om het intreden van het gevolg -het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel- te beletten. Juist het (tijdig) verstrekken van informatie over de insulinetoediening was essentieel om adequaat medisch handelen mogelijk te maken en te bevorderen. Van vrijwillige terugtred door de verdachte is derhalve geen sprake geweest. De door de verdediging naar voren gebrachte omstandigheid dat verdachte aangever nog wat te eten heeft gegeven voordat hij meeging met de ambulance, brengt het hof niet tot een ander oordeel.”
2.4
Artikel 46b Sr luidt:
“Voorbereiding noch poging bestaat indien het misdrijf niet is voltooid tengevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk.”
2.5
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel moet het volgende worden vooropgesteld. Of gedragingen van de verdachte de conclusie rechtvaardigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt – mede gelet op de aard van het misdrijf – af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat in geval van een voltooide poging voor het aannemen van vrijwillige terugtred veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten (vgl. HR 13 maart 2007, ECLI:NL:HR:AZ6709).
2.6.1
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de nacht van 22 op 23 november 2014 rond 2.00 uur een hoeveelheid insuline bij haar echtgenoot heeft ingespoten, dat hij zich daarna erg wankel op de benen, beroerd en moe voelde, dat de verdachte maandagmorgen 24 november 2014 vond dat hij er niet goed uitzag en dat zijn mond scheef hing en dat zij toen – intussen ruim een dag na toediening van de insuline – het 112-alarmnummer heeft gebeld. Het gearriveerde ambulancepersoneel heeft daarop geconstateerd dat het slachtoffer, wiens bloed toen een glucosewaarde van 1.6 mmol/1 bleek te hebben, niet wekbaar was en heeft hem glucose toegediend. Het hof heeft verder vastgesteld dat bij lage glucosewaarden van 1-2 mmol/l convulsies en coma kunnen optreden en dat de verdachte – die van het risico van een coma bij lage glucosewaarden op de hoogte was – tegenover het ambulancepersoneel heeft verzwegen dat zij insuline bij het slachtoffer had ingespoten.
2.6.2
Het op deze vaststellingen gebaseerde oordeel van het hof dat het beroep op vrijwillige terugtred dient te worden verworpen omdat de verdachte niet zodanig is opgetreden dat dit optreden naar aard en tijdstip geschikt was het intreden van het gevolg te beletten geeft, in het licht van wat onder 2.5 is vooropgesteld, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is – ook in het licht van hetgeen van de zijde van de verdediging in hoger beroep is aangevoerd – toereikend gemotiveerd.
2.7
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma, V. van den Brink, A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 mei 2020.