ECLI:NL:HR:2020:893

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
16 mei 2020
Zaaknummer
19/00935
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over het voorhanden hebben van een creditcardmes op luchthaven en de kwalificatie als wapen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juni 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 februari 2019. De verdachte, geboren in 1995, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarin hij werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een creditcardmes op de luchthaven in Eindhoven, in strijd met artikel 13.1 van de Wet wapens en munitie (WWM). De verdachte stelde dat het creditcardmes niet als een wapen kon worden aangemerkt, omdat het uiterlijk niet leek op een ander voorwerp dan een wapen, zoals bedoeld in artikel 2.1.4 van de WWM.

De advocaat-generaal, D.J.M.W. Paridaens, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaat S.E. de Vries, heeft schriftelijk gereageerd op de conclusie van de advocaat-generaal. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/00935
Datum2 juni 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 21 februari 2019, nummer 20-003613-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W.F. Roelink, advocaat te Hoofddorp, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Namens de verdachte heeft S.E. de Vries, advocaat te Hoofddorp, daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 juni 2020.