ECLI:NL:HR:2020:887
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Rechtbank Oost-Brabant inzake belastingkwestie Waterschap De Dommel
In deze zaak heeft belanghebbende, [X] te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 4 juli 2019, nr. SHE 18/1971 V. Dit beroep volgde op een verzet dat belanghebbende had ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank van 13 februari 2019. De Hoge Raad heeft de middelen die door belanghebbende zijn voorgesteld, beoordeeld. Het dagelijks bestuur van het Waterschap De Dommel heeft een verweerschrift ingediend, waarop belanghebbende een conclusie van repliek heeft gegeven, gevolgd door een conclusie van dupliek van het Waterschap.
De Hoge Raad heeft de ingediende middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoord wordt gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken door vice-president G. de Groot als voorzitter, samen met raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren, op 29 mei 2020.