Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
21 januari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 18 juli 2018. De verdachte, geboren in 1959, was betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met oplichting van banken. De organisatie had geldbedragen verkregen door middel van oplichting en deze vervolgens gewitwassen door het geld te sluizen naar verschillende rekeningen, contant op te nemen en goudstaven aan te schaffen. De verdediging stelde dat de verdachte in de war was en niet in staat om zijn aanwezigheidsrecht uit te oefenen. De advocaat van de verdachte, K.A. Krikke, heeft middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken concludeerde tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen niet tot cassatie konden leiden, omdat zij geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling opriepen. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt daarmee de uitspraak van het Gerechtshof.