Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
21 januari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 18 juli 2018. De verdachte, geboren in 1969, was betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met het oplichten van banken. De organisatie heeft geldbedragen, verkregen uit deze oplichting, gewitwassen door deze te sluizen naar verschillende rekeningen in binnen- en buitenland. Daarnaast werden de gelden contant opgenomen en werden er goudstaven van gekocht. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van witwassen, medeplegen van valsheid in geschrift en medeplegen van opzettelijk voorhanden hebben van een vals geschrift. De advocaat van de verdachte, K.A. Krikke, heeft een middel van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling aan de orde stelde. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef.