ECLI:NL:HR:2020:853

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 mei 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
18/01884
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over profijtontneming en ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 mei 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 18/01884. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, die werd bijgestaan door de advocaten Th.O.M. Dieben en G.A. Jansen. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, voortkomend uit een eerdere uitspraak van het gerechtshof te Arnhem van 5 juni 2003. De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de betrokkene op grond van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in het beroep.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat, nu het openbaar ministerie in de hoofdzaak niet-ontvankelijk is verklaard, de klachten die door de betrokkene zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarom heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren, conform artikel 80a RO.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/01884 P
Datum12 mei 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen uitspraak van het gerechtshof te Arnhem van 5 juni 2003, nummer 21/000856-03, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze hebben Th.O.M. Dieben en G.A. Jansen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. G.A. Jansen heeft een aanvullende schriftuur ingediend. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de betrokkene op de voet van art. 80a RO in het beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Nu de Hoge Raad bij arrest van heden in de hoofdzaak het openbaar ministerie niet-ontvankelijk heeft verklaard in de vervolging, is de Hoge Raad gelet op artikel 511i van het Wetboek van Strafvordering van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 mei 2020.