Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
9 juni 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 23 oktober 2018. De verdachte, geboren in 1982, was aangeklaagd voor het voorbereiden en/of bevorderen van terroristische misdrijven, waaronder brandstichting, doodslag en moord, zoals omschreven in de artikelen 157, 288a, 289 en 83 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaat B.Th. Nooitgedagt, heeft cassatiemiddelen ingediend, maar de advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bepaald in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.