Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel
3.Beoordeling van het derde middel
4.Beslissing
21 januari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 18 juli 2018. De verdachte, geboren in 1960, was betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met oplichting van banken. De organisatie had geldbedragen verkregen door middel van oplichting en deze vervolgens gewitwassen door het geld te sluizen naar verschillende rekeningen in binnen- en buitenland. Daarnaast werden er contante opnames gedaan en goudstaven aangeschaft, waarbij valselijke documenten werden opgemaakt.
De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie die door de advocaat van de verdachte, C.W. Noorduyn, zijn voorgesteld, beoordeeld. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, maar verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen niet tot cassatie konden leiden, behalve het derde middel dat betrekking had op de redelijke termijn in de cassatiefase. Dit middel werd gegrond bevonden, omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden.
Als gevolg hiervan heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De gevangenisstraf werd verminderd van vijftien maanden naar veertien maanden en drie weken. Het beroep werd voor het overige verworpen, waarmee de Hoge Raad de eerdere uitspraak van het Gerechtshof bevestigde, met uitzondering van de strafmaat.