Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
21 januari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1981, was betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met het oplichten van banken. De organisatie had als doel om de verkregen geldbedragen te witwassen. Dit gebeurde door de gelden te sluizen naar verschillende rekeningen, zowel binnen als buiten Nederland, en door contante opnames te doen. Daarnaast werden er goudstaven aangeschaft en werden er valselijke documenten opgemaakt om de herkomst van het geld te verdoezelen.
De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen, waarbij werd opgemerkt dat het middel niet tot cassatie kon leiden. De beoordeling van het middel vereiste geen nadere motivering, aangezien het niet leidde tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan in samenhang met meerdere andere zaken, wat de complexiteit van de criminele activiteiten van de organisatie onderstreept.
De uitspraak is gedaan door de vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken had geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, wat door de Hoge Raad werd bevestigd.