In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 april 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiseressen] tegen [verweerster] B.V. De zaak betreft een geschil over de aansprakelijkheid voor het instorten van een silo, waarbij de vraag centraal staat of het instorten is veroorzaakt door het bezwijken van de bevestiging van de mixer. De Hoge Raad heeft de motiveringsklachten van [eiseressen] beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft daarbij geen verdere motivering hoeven geven, omdat de klachten niet relevant waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber gevolgd, die strekte tot verwerping van het cassatieberoep. De kosten van het geding in cassatie zijn voor rekening van [eiseressen], die zijn veroordeeld tot betaling van € 6.662,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris aan de zijde van [verweerster]. Deze uitspraak is gedaan in het openbaar en ondertekend door de raadsheren van de Hoge Raad.