Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
21 april 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 april 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 2 november 2018. De verdachte, geboren in 1976, was in cassatie gegaan tegen een veroordeling voor medeplegen van doodslag en diefstal met valse sleutel. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld, waarbij de advocaat-generaal E.J. Hofstee had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar constateerde dat de redelijke termijn voor het behandelen van het cassatieberoep was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van dertien jaren en zes maanden naar dertien jaren en vier maanden. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen.