Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
21 april 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 april 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1991, was eerder veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder de aanwezigheid en verkoop van cocaïne en hasj, het medeplegen van witwassen, en deelname aan een organisatie die zich bezighoudt met de handel in heroïne en cocaïne. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. Echter, bij de beoordeling van het derde cassatiemiddel werd vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden. Dit was het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het hof waren ingezonden en dat er meer dan twee jaren waren verstreken na het instellen van het cassatieberoep.
Als gevolg van deze overschrijding heeft de Hoge Raad de opgelegde gevangenisstraf van 54 maanden verminderd naar 48 maanden. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen. Dit arrest benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen van een overschrijding daarvan voor de strafoplegging.