ECLI:NL:HR:2020:745

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
19/05951
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voorlopige machtiging en geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door betrokkene, die woonachtig is in [woonplaats]. Betrokkene had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, die op 30 september 2019 was gegeven in de zaak C/15/293568/FA RK 19/5261. De rechtbank had een voorlopige machtiging verleend op basis van de Wet Bopz, waarbij werd vastgesteld dat er sprake was van een stoornis van de geestvermogens en dat er gevaar bestond. De officier van justitie in het arrondissement Noord-Holland was verweerder in cassatie, maar heeft geen verweerschrift ingediend.

De Hoge Raad heeft de klachten van betrokkene over de beschikking van de rechtbank beoordeeld. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was dat het cassatieberoep moest worden verworpen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van betrokkene niet konden leiden tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beschikking van de rechtbank in stand bleef. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, M.J. Kroeze, H.M. Wattendorff, en is in het openbaar uitgesproken door raadsheer C.E. du Perron.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/05951
Datum17 april 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARONDISSEMENT NOORD-HOLLAND,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/15/293568/FA RK 19/5261 van de rechtbank Noord-Holland van 30 september 2019.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die beschikking. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.J. Kroeze en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
17 april 2020.