Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
14 april 2020.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 21 december 2018 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1974. De verdachte was beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder medeplegen van diefstal met geweld en het bezit van vuurwapens. De Hoge Raad heeft het beroep ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaten R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde straf. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak, met uitzondering van de duur van de gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren en zes maanden naar vijf jaren en vier maanden. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen.