In deze zaak heeft eiser, wonende in het Verenigd Koninkrijk, cassatie ingesteld tegen een arrest van de ondernemingskamer. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat B.I. Kraaipoel, heeft een geschil met de Royal Bank of Scotland PLC (RBS), die werd bijgestaan door advocaten J.W.H. van Wijk en G.C. Nieuwland. De Hoge Raad heeft de processtukken en eerdere vonnissen in de zaak bestudeerd, waaronder vonnissen van de rechtbank Amsterdam en een eerder arrest van de ondernemingskamer. De kern van de zaak betreft de vraag of het stemrecht dat is overgegaan op de pandhouder, in dit geval RBS, weer moet terugkeren naar de aandeelhouder. De Hoge Raad heeft de klachten van eiser over het arrest van de ondernemingskamer beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de ontwikkeling van het recht. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van eiser verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 3.065,34, vermeerderd met wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na de uitspraak voldaan wordt.