ECLI:NL:HR:2020:576

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 april 2020
Publicatiedatum
1 april 2020
Zaaknummer
18/04345
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens het niet indienen van cassatiemiddelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 april 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 juni 2018. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, die niet vertegenwoordigd werd door een advocaat die cassatiemiddelen indiende. De advocaat-generaal, F.W. Bleichrodt, heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de wet voorschrijft dat een advocaat binnen een bepaalde termijn een schriftuur met cassatiemiddelen moet indienen. Aangezien aan deze verplichting niet is voldaan, kon de Hoge Raad het beroep niet in behandeling nemen. Dit leidde tot de beslissing dat het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van cassatiemiddelen binnen de gestelde termijnen, zoals vastgelegd in artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/04345 P
Datum21 april 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 juni 2018, nummer 21/003064-16, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene],
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Cassatiemiddelen zijn namens deze niet voorgesteld.
De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De wet bepaalt binnen welke termijn een advocaat namens de betrokkene een schriftuur met cassatiemiddelen (klachten) bij de Hoge Raad moet indienen. Aan die verplichting is niet voldaan. Het gevolg daarvan is dat de Hoge Raad het beroep van de betrokkene niet in behandeling kan nemen (zie artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering).

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 april 2020.