Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
21 april 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 april 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 juni 2018. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, die niet vertegenwoordigd werd door een advocaat die cassatiemiddelen indiende. De advocaat-generaal, F.W. Bleichrodt, heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de wet voorschrijft dat een advocaat binnen een bepaalde termijn een schriftuur met cassatiemiddelen moet indienen. Aangezien aan deze verplichting niet is voldaan, kon de Hoge Raad het beroep niet in behandeling nemen. Dit leidde tot de beslissing dat het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van cassatiemiddelen binnen de gestelde termijnen, zoals vastgelegd in artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering.