ECLI:NL:HR:2020:567
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Centrale Raad van Beroep inzake Algemene Ouderdomswet
In deze zaak heeft de belanghebbende, [X] te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 september 2019, nr. 15/4575 AOW. Dit beroep betreft een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 14/1476) over een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) ingevolge de Algemene Ouderdomswet. De belanghebbende heeft een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De SVB heeft hierop een verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om de SVB te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken door de vice-president G. de Groot als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, op 3 april 2020.