ECLI:NL:HR:2020:555

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
18/02351
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt. De betrokkene, geboren in 1978, had in de periode van augustus 2007 tot 28 mei 2009 hennep gekweekt in een woning aan de [b-straat 1] te Westervoort. Het hof had vastgesteld dat de betrokkene uit negen oogsten een wederrechtelijk voordeel had verkregen van € 206.817,71. De betrokkene stelde echter dat hij pas na een jaar in de woning was gaan kweken en dat de schatting van het hof onvoldoende was gemotiveerd.

De advocaat-generaal D.J.C. Aben had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing van de zaak. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het hof over het wederrechtelijk verkregen voordeel niet zonder meer begrijpelijk was, gezien de door het hof gebruikte getuigenverklaring. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de eisen aan de motivering van schattingen van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt verduidelijkt. De Hoge Raad benadrukt dat de argumenten van de betrokkene serieus moeten worden overwogen en dat de motivering van de schatting voldoende duidelijk moet zijn.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/02351 P
Datum31 maart 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 23 mei 2018, nummer 21/007475-13, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de schatting door het hof van het met de hennepkwekerij in het perceel [b-straat 1] te Westervoort verkregen wederrechtelijk voordeel, ontoereikend is gemotiveerd.
2.2
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 20 april 2018 heeft de raadsman van de betrokkene daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Ten aanzien van het bewijs voor wat betreft de kwekerij aan de [b-straat 1], die cliënt erkent, refereer ik mij aan het oordeel van het Hof. Wel is het zo dat cliënt van augustus 2007 tot en met juni 2008 daar zelf heeft gewoond en niet geteeld (ik verwijs naar de verklaring van de buurvrouw [betrokkene 4], die vertelt over een gezin met een kind dat er woonde en over de herrie die op gegeven moment ontstond, kennelijk ingevolge de opbouw van de kwekerij).
(...)
Client, die nu volledige opening van zaken heeft gegeven en daarbij mijns inziens geloofwaardig is (hij heeft immers geheel gebroken met zijn criminele verleden) heeft op [b-straat 1] drie maal geoogst, waarbij de slaapkamer niet moet meetellen, nu deze pas recent voor het oprollen in bedrijf was genomen en dus geen oogst heeft opgeleverd.
(...)
Client heeft voor de oogsten in de [b-straat 1] in totaal 70.000 euro ontvangen, waarvan de kosten in zijn herinnering circa 20.000 euro hebben bedragen. Op het adres [b-straat] heeft hij immers een tijd lang normaal gewoond, zoals ook aannemelijk wordt uit de reeds eerder genoemde verklaring van de buurvrouw.”
2.3
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 20 april 2018 houdt als verklaring van de betrokkene in:
“Ik ben betrokken geweest bij [c-straat 1] en ook bij De [b-straat 1]. (...) Op De [b-straat 1] en [c-straat] heb ik wiet gekweekt, maar alleen. (...) Ik was verhuisd naar De [b-straat 1] in 2007 met mijn gezin. Inmiddels is dat mijn ex-partner. Ik heb daar 12 maanden gewoond met mijn ex-partner en dochter. Daarna verhuisde ik naar de [d-straat]. Dat was een koopwoning in Arnhem. Daarna ben ik begonnen met de zolder verbouwen. Het heeft daar ongeveer 3 maanden geduurd en ik heb drie keer geoogst. De eerste keer was de opbrengst € 25.000,-, de tweede keer € 23.000,- en de derde keer € 22.000,-. In totaal was de opbrengst € 70.000,-. Ik was € 20.000,- kwijt aan vaste lasten, voor het huis, de huur en de aanschaf van de hennep, et cetera. Ik heb in totaal € 50.000,- winst gemaakt op De [b-straat 1]. (...) Er is geen vierde keer geoogst. (...) De buurvrouw ondersteunt mijn verhaal. Na elf maanden [b-straat] ben ik verhuisd naar de [d-straat]. De buurvrouw gaf aan dat de geluiden van getimmer et cetera pas begonnen nadat ‘[betrokkene] was verhuisd’.”
2.4
Het hof heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 206.817,71. De bestreden uitspraak houdt met betrekking tot die schatting het volgende in:
“[b-straat 1] te Westervoort
Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank over ten aanzien van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat uit de hennepkwekerij aan de [b-straat 1] te Westervoort is verkregen.
In het pand aan de [b-straat 1] te Westervoort waren twee ruimtes waar hennepplanten stonden.
De slaapkamer A, waar 255 hennepplanten stonden; en
De zolderruimte B, waar 580 hennepplanten stonden.
In beide ruimtes bevonden zich 19 hennepplanten per vierkante meter.
Volgens de tabel in het BOOM rapport van april 2005 bedraagt de opbrengst per plant in dit geval 26,2 gram.
De rechtbank ziet geen reden om hiervan af te wijken.
(...)
Winst totaal per oogst [b-straat 1] = € 45.959.49.
Uit de in het strafvonnis weergegeven bewijsmiddelen volgt dat door de verdachten [betrokkene] diverse panden speciaal werden gehuurd ten behoeve van de hennepkweek. De gehuurde panden waren ook niet als woning ingericht. Perceel [b-straat 1] werd met ingang van augustus 2007 gehuurd en de hennepkwekerij werd aldaar op 28 mei 2009 ontdekt en was niet als woning ingericht. In die periode werd door buurtbewoners gezien dat de luxaflex in het pand altijd dicht was. Verder werd door getuige [betrokkene 20] verklaard dat zij gezien had dat er gevulde plastic zakken en veel hout en plaatsmateriaal (het hof begrijpt: plaatmateriaal) de woning werd binnengedragen.
De rechtbank acht daarom aannemelijk dat vanaf augustus 2007 tot 28 mei 2009 een in werking zijnde hennepkwekerij is geweest. Uitgaande van die periode en een kweekcyclus van 10 weken per oogst (gelet op het rapport BOOM van april 2005), is er sprake van 9 oogsten. Dat maakt dat voor dit pand het totale wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gesteld op
(9 x € 45.959,49 = ) €413.635,41.
Aannemelijk is voorts dat veroordeelde niet als enige voordeel heeft gehad van dit pand.
Naast veroordeelde is ook [betrokkene 2] veroordeeld voor de hennepkwekerij in dit pand. De rechtbank zal daarom, nu ook niet anderszins is gebleken, het voordeel pondsgewijs verdelen. Dat maakt dat voor veroordeelde het wederrechtelijk verkregen voordeel van de hennepkwekerij aan de [b-straat 1] uitkomt op een bedrag van € 413.635.41 : 2 = €206.817,71.
Het hof ziet geen redenen om van bovenstaande berekening af te wijken. De verklaring van veroordeelde, inhoudende dat hij € 50.000,- heeft verdiend aan de kwekerijen middels drie oogsten, acht het hof onvoldoende onderbouwd en niet aannemelijk geworden.”
2.5
Het hof heeft deze schatting onder meer aan het volgende bewijsmiddel ontleend:
“Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (als bijlage pagina 1113-1114 van het stamproces-verbaal), opgemaakt op 29 mei 2009, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, het relaas van getuige [betrokkene 4]:
Ik woon aan de [b-straat 2] te Westervoort. Mij is opgevallen dat er in het jaar 2007 mensen kwamen wonen in de woning aan de [b-straat 1]. Het was een gezin bestaande uit een man en een vrouw en een kind. Deze mensen waren van Turkse afkomst. De man stelde zich voor en vertelde mij dat hij een café/restaurant had in Doesburg. Deze mensen zijn nu een jaar weg uit de woning. Ik heb de man echter wel meerdere keren terug gezien. In de zomer van 2008 kwamen er twee andere bewoners in deze woning. Het waren een vrouw en een man. Het was voor mij duidelijk dat het buitenlandse mensen waren. Tegelijkertijd begon het met veel geluiden in de woning. Ik hoorde vooral veel getimmer. Eigenlijk in dezelfde periode dat de nieuwe buren kwamen wonen, verscheen er een busje in de straat. Uit dat busje kwamen in mijn ogen ‘jonge piemkes’. Volgens mij waren het een zestal personen.”
2.6
Het hof heeft geoordeeld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit negen oogsten in de periode van augustus 2007 tot 28 mei 2009. Gelet op de door het hof gebruikte verklaring van [betrokkene 4] en in het licht van wat door en namens de betrokkene is aangevoerd, is dat oordeel niet zonder meer begrijpelijk.
2.7
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het tweede cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
31 maart 2020.