Uitspraak
1.De uitspraken waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.De conclusie van de advocaat-generaal
4.Beoordeling van de aanvraag
5.Beslissing
31 maart 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 maart 2020 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van eerdere veroordelingen van de aanvrager wegens snelheidsovertredingen. De aanvrager was veroordeeld door de kantonrechter in Den Haag op 31 maart 2014 en door de kantonrechter in Rotterdam op 8 april 2015. De aanvrager betwistte de veroordelingen op basis van de stelling dat de handtekeningen op de antwoordformulieren van het CJIB niet door hem waren geplaatst en dat hij zich ten tijde van de snelheidsovertredingen in Spanje bevond.
De advocaat-generaal P.C. Vegter concludeerde dat de aanvraag gegrond was, omdat er nieuwe gegevens waren die niet bekend waren tijdens de eerdere rechtszittingen. De Hoge Raad oordeelde dat de verschillen in handtekeningen en de schriftelijke verklaring van de aanvrager over zijn verblijf in Spanje voldoende waren om de aanvraag tot herziening te honoreren. De Hoge Raad verklaarde de aanvraag gegrond en verwees de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van nieuwe, relevante informatie in herzieningsprocedures en de mogelijkheid voor de Hoge Raad om eerdere uitspraken te herzien op basis van nieuwe feiten die de uitkomst van de zaak zouden kunnen beïnvloeden.