ECLI:NL:HR:2020:549

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
18/02973
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van profijtontneming uit hennepteelt

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in 1981 is geboren. Het hof had een bedrag van € 116.287,49 aan wederrechtelijk verkregen voordeel geschat, waarbij het hof € 29.000 aan kosten voor levensonderhoud bij het negatieve eindsaldo van de kasopstelling had opgeteld. De Hoge Raad oordeelt dat deze schatting niet begrijpelijk is, omdat de kosten voor levensonderhoud al in de kasopstelling waren verwerkt. Dit leidde tot de conclusie dat het hof niet voldoende gemotiveerd had waarom de legale inkomsten uit een vennootschap onder firma (VOF) niet in de kasopstelling waren meegenomen. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en verwijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling. De zaak heeft ook samenhang met andere zaken, waaronder 18/02977 en 18/02351 P.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/02973 P
Datum31 maart 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 23 mei 2018, nummer 21/007525-13, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de schatting door het hof van het wederrechtelijk verkregen voordeel voor zover deze betrekking heeft op de kosten van levensonderhoud.
2.2.1
Het hof heeft het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 116.287,49. Het verkorte arrest houdt – voor zover in cassatie van belang – het volgende in:
“Uit de ten aanzien van veroordeelde opgemaakte kasopstelling, zoals deze in het dossier is opgenomen op de pagina’s 6039-6050, blijkt dat het negatieve eindsaldo van veroordeelde € 87.287,49 is. Het hof heeft geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van de opgemaakte kasopstelling, zodat het (negatieve) eindsaldo van de kasopstelling als uitgangspunt wordt genomen, als negatief verschil tussen de uitgaven van veroordeelde en legale inkomsten. Het hof is echter van oordeel dat van dit eindbedrag de kosten van levensonderhoud ad € 29.000,- (Nibud) niet moeten worden afgetrokken, zoals de rechtbank dat heeft gedaan, maar dat dit bedrag juist daarbij nog moet worden opgeteld. Het hof komt aldus derhalve aan het totaalbedrag van (€ 87.287,49 + € 29.000,- =) € 116.287,49 als negatief eindsaldo.”
2.2.2
De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in artikel 365a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) houdt onder meer het volgende in:
“Door het hof gebezigde bewijsmiddelen
(...)
2. Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegde schriftelijke bescheid (pagina’s 6039-6050) inhoudende een kasopstelling [betrokkene] en [betrokkene 6], periode 1-1-2006 t/m 01-10-2010.
Een kopie van deze kasopstelling is als bijlage aan deze aanvulling gehecht.
Het hof merkt daarbij op dat de € 29.000,- waarover wordt gesproken op pagina 3 van het arrest, bestaat uit de 58 keer ‘contante kosten levensonderhoud’ ad € 500,- (credit), zoals opgenomen in de kasopstelling.”
2.3
Het hof heeft de vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, doen steunen op een rapport waarin een berekeningssysteem – aangeduid als kasopstelling – is gehanteerd waarin
a) is uitgegaan van gegevens die betrekking hebben op de periode van 1 januari 2006 tot en met 1 oktober 2010,
b) als relevante gegevens onder meer zijn gebruikt (1) de door de betrokkene gedane contante uitgaven, (2) de legale contante ontvangsten, (3) het eindsaldo aan contante gelden, en
c) het negatieve verschil tussen contante uitgaven en ontvangsten, dat slechts veroorzaakt kan zijn door een onverklaarde bron van ontvangsten, wordt aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel in de zin van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
2.4
Het hof heeft een bedrag van € 29.000 aan kosten voor levensonderhoud opgeteld bij het negatieve eindsaldo van de eenvoudige kasopstelling van € 87.287,49, terwijl deze kosten al in de door het hof voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebruikte kasopstelling als contante uitgaven zijn verwerkt. Gelet daarop is deze schatting van het hof niet zonder meer begrijpelijk.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de schatting door het hof van het wederrechtelijk verkregen voordeel voor zover deze betrekking heeft op de inkomsten uit [A] VOF.
3.2.1
Het vonnis van de rechtbank houdt met betrekking tot de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel het volgende in:
“De rechtbank volgt de berekening van de officier van justitie in die zin dat zij net als de officier van justitie de in het dossier uiteengezette kasopstelling vermindert met de hierna genoemde bedragen, nu voldoende aannemelijk is gemaakt door de verdediging dat deze posten moeten worden gecorrigeerd:
(...)
€ 12.500 contante inkomsten uit [A] VOF.”
3.2.2
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 20 april 2018 heeft de raadsman van de betrokkene daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Uit de kasopstelling volgt een negatief saldo van € 87.287,49. Dit zou betekenen dat mijn cliënt meer contante uitgaven heeft gedaan dan hij aan bekende legale contante ontvangsten had. Maar er waren meer contante inkomsten. In de volgorde van de tabel van de Rechtbank:
(...)
Contante inkomsten uit [A] VOF: 12.500 Euro23. Eens.
[Voetnoot]23 Zie B4 op p. 10 van de conclusie van antwoord jo. bijlage 3 bij die conclusie.”
3.2.3
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een conclusie van antwoord, waarnaar de raadsman in zijn onder 3.2.2 vermelde pleitnota heeft verwezen. Deze conclusie van antwoord houdt onder meer in:
“B4. [A] v.o.f.
[betrokkene] stelt vast dat de politie ten onrechte een contant ontvangen bedrag van € 12.500,00 buiten beschouwing heeft gelaten. Ter toelichting merkt [betrokkene] het volgende op.
De politie stelt terecht vast dat het saldo van stortingen/onttrekkingen een bedrag behelst van € 5.342,00 (p. 5146). Uit het rapport bij het jaarverslag over 2009 (p. 5147) volgt dat [betrokkene] in 2009 een uitkoopsom heeft ontvangen van € 12.500,00.
Vermeerderd met het uitbetaalde aandeel in resultaat becijfert de accountant de totale inkomsten van [betrokkene] op € 48.241,00.
De politie laat in een spreadsheet (zie p. 5148) zien dat [betrokkene] in 2009 in totaal € 48.241,00 per bank van [A] heeft ontvangen. Dit is nagenoeg het bedrag dat de accountant aan totale inkomsten heeft berekend. De kennelijke vergissing van de politie zit hierin, dat de politie eraan voorbij is gegaan dat de uitkoopsom geen deel uitmaakt van de inkomsten als weergegeven in de spreadsheet. Het ligt ook niet voor de hand dat dit het geval is geweest, nu de omschrijvingen bij de betalingen nergens vermelden dat de overboeking ziet op “een uitkoopsom”. [betrokkene] constateert dat er wel enkele malen bij een overboeking staat vermeld “terugstorting priveinleg” en “betaling geleend geld”. Voorzover de politie ervan uit zou gaan dat de uitkoopsom met deze posten is verrekend, is dat een uitgangspunt dat niet ondersteund wordt door enig gegeven in het dossier.
[betrokkene] overlegt als bijlage 3 een tussen hem en zijn voormalige vennoot [betrokkene 19] gesloten overeenkomst, waaruit blijkt van een contante uitbetaling van de “uitkoopsom”.
Concluderend: [betrokkene] heeft op rechtmatige wijze in 2009 een bedrag van € 12.500 contant ontvangen waar de politie geen rekening mee heeft gehouden.”
3.2.4
De onder 2.2.2 genoemde, door het hof voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebruikte “kasopstelling [betrokkene] en [betrokkene 6], periode 1-1-2006 t/m 01-10-2010”, vermeldt als aan [A] gerelateerde bron van legale contante ontvangsten uitsluitend “31-12-2008 Contante Prive-onttrekking [A] € 30.982,00”.
3.2.5
De uitspraak van het hof houdt – voor zover in cassatie van belang – het volgende in:
“Het hof overweegt daarbij dat mogelijke legale inkomsten uit [A] reeds in de kasopstelling zijn verwerkt.”
3.3
Het oordeel van het hof dat de legale inkomsten uit [A] VOF in de kasopstelling zijn verwerkt, is gelet op wat namens de betrokkene is aangevoerd over de in 2009 verkregen uitkoopsom van € 12.500, niet toereikend gemotiveerd.
3.4
Het cassatiemiddel slaagt.

4.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van de overige cassatiemiddelen niet nodig.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
31 maart 2020.