ECLI:NL:HR:2020:548

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
18/02519
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens het niet indienen van cassatiemiddelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 23 mei 2018 was gewezen. De zaak betreft een verdachte die geboren is in 1971. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, maar er zijn geen cassatiemiddelen ingediend. De advocaat-generaal, D.J.C. Aben, heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.

De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep ontvankelijk is. Volgens de wet moet een advocaat binnen een bepaalde termijn een schriftuur met cassatiemiddelen indienen bij de Hoge Raad. Aangezien aan deze verplichting niet is voldaan, kan de Hoge Raad het beroep van de verdachte niet in behandeling nemen. Dit is in overeenstemming met artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/02519
Datum31 maart 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 23 mei 2018, nummer 21/004807-12, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Cassatiemiddelen zijn namens deze niet voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De wet bepaalt binnen welke termijn een advocaat namens de verdachte een schriftuur met cassatiemiddelen (klachten) bij de Hoge Raad moet indienen. Aan die verplichting is niet voldaan. Het gevolg daarvan is dat de Hoge Raad het beroep van de verdachte niet in behandeling kan nemen (zie artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering).

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
31 maart 2020.