Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
31 maart 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1978, was betrokken bij een strafzaak die betrekking had op deelneming aan een criminele organisatie, hennepteelt en witwassen. Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte zelf, vertegenwoordigd door zijn advocaat S.F.W. van 't Hullenaar. De advocaat-generaal D.J.C. Aben concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, en verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De eerste klacht werd niet gegrond bevonden, omdat de Hoge Raad niet verplicht was om te motiveren waarom de klachten niet tot vernietiging leidden. Bij de beoordeling van de tweede klacht, die betrekking had op de redelijke termijn van de cassatiefase, oordeelde de Hoge Raad dat deze was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De nieuwe straf werd vastgesteld op 23 maanden en 1 week, met behoud van de voorwaardelijke straf en proeftijd. Het beroep werd voor het overige verworpen.