Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
31 maart 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 14 december 2018. De verdachte, geboren in 1989, was betrokken bij een ernstige strafzaak waarin hij beschuldigd werd van medeplegen van poging tot moord door op klaarlichte dag in een woonwijk in Diemen met aanvalsgeweren 34 kogels op een slachtoffer af te vuren. Daarnaast werd hij beschuldigd van het voorhanden hebben van wapens en munitie, zoals vastgelegd in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26.1 van de Wet wapens en munitie.
Het procesverloop in cassatie begon met een beroep ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat J.J.J. van Rijsbergen. Deze advocaat heeft cassatiemiddelen voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P. Bakker.