ECLI:NL:HR:2020:545

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
18/05481
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging tot moord en voorhanden hebben van wapens en munitie in Diemen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 14 december 2018. De verdachte, geboren in 1989, was betrokken bij een ernstige strafzaak waarin hij beschuldigd werd van medeplegen van poging tot moord door op klaarlichte dag in een woonwijk in Diemen met aanvalsgeweren 34 kogels op een slachtoffer af te vuren. Daarnaast werd hij beschuldigd van het voorhanden hebben van wapens en munitie, zoals vastgelegd in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26.1 van de Wet wapens en munitie.

Het procesverloop in cassatie begon met een beroep ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat J.J.J. van Rijsbergen. Deze advocaat heeft cassatiemiddelen voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P. Bakker.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/05481
Datum31 maart 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 14 december 2018, nummer 23/002816-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
31 maart 2020.