Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
3.Beslissing
21 april 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 april 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 23 juli 2019 was gewezen. De zaak betreft een liquidatie op klaarlichte dag in een woonwijk in Leiden, waarbij de verdachte wordt beschuldigd van medeplegen van moord en het voorhanden hebben van een jachtgeweer. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat N. van Schaik uit Utrecht. De benadeelde partij, vertegenwoordigd door advocaat F.J.M. Hamers uit Rotterdam, heeft eveneens cassatiemiddelen voorgesteld. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de ingediende cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.