Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
24 maart 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een veroordeling voor medeplegen van opzetheling, zoals vastgelegd in artikel 416.1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte had een aanhoudingsverzoek ingediend, omdat hij gebruik wilde maken van zijn aanwezigheidsrecht. Dit verzoek werd door het hof afgewezen, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat de verdachte daadwerkelijk van zijn aanwezigheidsrecht gebruik wilde maken. Het hof stelde vast dat de raadsman niet beschikte over actuele contactgegevens van de verdachte en dat het onduidelijk was waarom de verdachte niet aanwezig was.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet op de juiste wijze had gehandeld. De afwijzing van het aanhoudingsverzoek was niet begrijpelijk, gezien de beoordelingskaders voor dergelijke verzoeken. De Hoge Raad benadrukte dat het hof bij de beoordeling van het aanhoudingsverzoek een afweging had moeten maken tussen alle betrokken belangen. Aangezien het hof dit niet had gedaan, vernietigde de Hoge Raad de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling.
Deze uitspraak onderstreept het belang van het aanwezigheidsrecht van de verdachte en de noodzaak voor de rechter om zorgvuldig om te gaan met aanhoudingsverzoeken, waarbij alle relevante omstandigheden in overweging moeten worden genomen.