Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
24 maart 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 11 december 2018. De verdachte, geboren in 1998, was aangeklaagd voor belediging van een politieambtenaar door voorafgaand aan een voetbalwedstrijd in Amsterdam de lettercombinatie 'ACAB' te zingen. Dit gedrag viel onder artikel 266.1 jo. 267.2 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging stelde dat de verdachte niet opzettelijk beledigend handelde, en voerde een bewijsklacht aan over de betekenis van de lettercombinatie 'ACAB'. De advocaat S.F.W. van 't Hullenaar heeft namens de verdachte een cassatiemiddel ingediend, maar de advocaat-generaal E.J. Hofstee concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de klachten niet gegrond waren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte.