ECLI:NL:HR:2020:487

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
20 maart 2020
Zaaknummer
18/03338
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over belastingfraude en overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 17 juli 2018. De verdachte, geboren in 1965, was aangeklaagd voor belastingfraude, specifiek voor het feitelijk leidinggeven aan opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting namens een besloten vennootschap. De verdediging heeft cassatiemiddelen ingediend, waarbij onder andere een verzoek tot getuigenverhoor werd afgewezen. De procureur-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot strafvermindering.

De Hoge Raad heeft het vierde cassatiemiddel beoordeeld, dat stelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, omdat de stukken te laat door het hof waren ingezonden. De Hoge Raad heeft dit cassatiemiddel gegrond verklaard, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van twintig maanden naar negentien maanden. De overige cassatiemiddelen zijn door de Hoge Raad verworpen, omdat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor deze beslissing, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.

De uiteindelijke beslissing van de Hoge Raad was dus om de uitspraak van het hof te vernietigen, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige te verwerpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/03338
Datum24 maart 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het grechtshof Amsterdam van 17 juli 2018, nummer 23/000025-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De procureur-generaal J. Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, en tot strafvermindering in de mate die de Hoge Raad goeddunkt, met verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
2.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van twintig maanden.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 19 maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier
E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 maart 2020.