Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel
3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
4.Beslissing
E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 maart 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 17 juli 2018. De verdachte, geboren in 1965, was aangeklaagd voor belastingfraude, specifiek voor het feitelijk leidinggeven aan opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting namens een besloten vennootschap. De verdediging heeft cassatiemiddelen ingediend, waarbij onder andere een verzoek tot getuigenverhoor werd afgewezen. De procureur-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot strafvermindering.
De Hoge Raad heeft het vierde cassatiemiddel beoordeeld, dat stelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, omdat de stukken te laat door het hof waren ingezonden. De Hoge Raad heeft dit cassatiemiddel gegrond verklaard, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van twintig maanden naar negentien maanden. De overige cassatiemiddelen zijn door de Hoge Raad verworpen, omdat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor deze beslissing, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.
De uiteindelijke beslissing van de Hoge Raad was dus om de uitspraak van het hof te vernietigen, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige te verwerpen.