ECLI:NL:HR:2020:474

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
19/05734
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voorlopige machtiging tot opname in psychiatrisch ziekenhuis en het horen van betrokkene

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een voorlopige machtiging tot opname van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. De zaak is gestart na een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 18 september 2019, waarin de rechtbank de voorlopige machtiging heeft verleend zonder betrokkene te horen. Betrokkene, vertegenwoordigd door haar advocaat M.E. Bruning, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen deze beschikking. De officier van justitie, als verweerder, is niet verschenen en heeft geen verweerschrift ingediend.

De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers gevolgd, die tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank heeft gestrekt. De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met artikel 8 lid 1 van de Wet Bopz (oud) door de machtiging te verlenen zonder betrokkene te horen. De rechtbank had moeten vaststellen of betrokkene bereid was zich te laten horen, en het oordeel dat betrokkene niet bereid was om te verschijnen, was zonder nadere motivering onbegrijpelijk.

De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het geding terugverwezen naar de rechtbank Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing. Deze uitspraak benadrukt het belang van het horen van de betrokkene in procedures die betrekking hebben op hun vrijheidsbeneming, en bevestigt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de bereidheid van de betrokkene om te verschijnen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/05734
Datum20 maart 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: M.E. Bruning,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/13/670571/FA RK 19-4844 van de rechtbank Amsterdam van 18 september 2019.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In deze procedure verzoekt de officier van justitie een voorlopige machtiging tot het opnemen en doen verblijven van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis.
2.2
De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 18 september 2019; de zitting vond plaats in het gebouw van de rechtbank. Betrokkene was op dat moment niet aanwezig. Wel aanwezig waren de advocaat van betrokkene, een psychiater en een verpleegkundige.
2.3
De rechtbank heeft de verzochte machtiging verleend en heeft onder meer het volgende overwogen:
“De rechtbank is van oordeel dat betrokkene behoorlijk is opgeroepen. Betrokkene is op 10 september 2019 door de rechtbank schriftelijk op de hoogte gesteld van de datum, tijdstip en locatie van de terechtzitting. Deze brief is op 12 september 2019 bezorgd op het postadres van betrokkene. De psychiater heeft ter zitting verklaard dat betrokkene op de hoogte is van de datum, tijdstip en plaats van de zitting. Hij heeft haar zojuist gesproken, waarbij betrokkene hem heeft gezegd nu, een kwartier voor aanvang van de zitting, in de auto te stappen om alsnog naar zitting te komen. Het is volgens de psychiater van belang de zaak vandaag te behandelen gelet op het gevaar dat betrokkene veroorzaakt.
De rechtbank gaat er, gelet op het vorenstaande, van uit dat betrokkene op de hoogte was van de datum, het tijdstip en de plaats van de zitting, maar dat zij er blijkbaar voor heeft gekozen niet (tijdig) ter zitting te verschijnen om haar standpunt toe te lichten. De rechter zal, mede gezien het gestelde gevaar, de zitting voortzetten zonder aanwezigheid van betrokkene. Mocht betrokkene alsnog verschijnen, kan zij de zitting bijwonen.”
2.4
Blijkens een e-mail van de griffier van de rechtbank van 24 december 2019 (overgelegd bij brief van 6 januari 2020) heeft betrokkene zich op 18 september 2019 na afloop van de zitting bij de rechtbank gemeld.

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 1 van het middel klaagt, kort gezegd, dat de rechtbank heeft gehandeld in strijd met art. 8 lid 1 Wet Bopz (oud) door de machtiging te verlenen zonder betrokkene te horen.
3.2
Ingevolge art. 8 lid 1 Wet Bopz (oud) dient de rechter, alvorens op het verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging te beslissen, degene ten aanzien van wie de machtiging is verzocht, te horen, tenzij de rechter vaststelt dat betrokkene niet bereid is zich te doen horen.
3.3
De rechtbank heeft met haar overweging dat betrokkene blijkbaar ervoor heeft gekozen niet (tijdig) ter zitting te verschijnen, kennelijk geoordeeld dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen. De rechtbank heeft dit oordeel gegrond op de vaststelling dat betrokkene op de hoogte is gesteld van de datum, het tijdstip en de plaats van de zitting, en op de verklaring van de psychiater ter zitting dat hij betrokkene kort voor aanvang van de zitting heeft gesproken en dat betrokkene toen heeft gezegd “in de auto te stappen om alsnog naar zitting te komen”. In het licht van laatstgenoemde mededeling is het oordeel van de rechtbank dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen, zonder nadere motivering onbegrijpelijk.
Onderdeel 1 slaagt dus. De overige onderdelen behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 18 september 2019;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, T.H. Tanja-van den Broek en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
20 maart 2020.