ECLI:NL:HR:2020:461

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 maart 2020
Publicatiedatum
18 maart 2020
Zaaknummer
19/00535
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake belastingaanslag en boetebeschikking

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 maart 2020 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van [X] te [Z], Kinshasa, Democratische Republiek Congo, tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 20 december 2018, waarin een aanslag in de inkomstenbelasting en een boetebeschikking voor het jaar 2013 aan belanghebbende was opgelegd. De belanghebbende heeft een klacht ingediend en een beroep in cassatie ingesteld, maar de Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van het beroep in cassatie, zoals gesteld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), eindigde op 31 januari 2019. Het beroepschrift was pas op 4 februari 2019 ontvangen door de griffie van de Hoge Raad, wat betekent dat het niet binnen de gestelde termijn was ingediend. De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te reageren op de overschrijding van de termijn, maar belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruikgemaakt. Hierdoor heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/00535
Datum20 maart 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] , Kinshasa, Democratische Republiek Congo (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 20 december 2018, nr. 18/00013, betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2013 opgelegde aanslag in de inkomstenbelastingbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij gegeven boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een klacht aangevoerd.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 17 december 2019 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2019:1350). Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De griffier van het Hof heeft op de uitspraak van het Hof aangetekend dat een afschrift van die uitspraak aangetekend aan partijen is verzonden op 20 december 2018. Uit een door de griffier van de Hoge Raad op het beroepschrift in cassatie gestelde aantekening blijkt dat dit beroepschrift op 4 februari 2019 bij de griffie van de Hoge Raad is ontvangen.
Het beroepschrift in cassatie is dus niet ingediend binnen de in artikel 6:7 Awb gestelde termijn van zes weken, die in dit geval eindigde op 31 januari 2019. Het is ook niet tijdig ingediend in de zin van artikel 6:9, lid 2, Awb.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 22 januari 2020 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom de beroepstermijn is overschreden. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgehaald op de afhaallocatie. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruikgemaakt.
Het beroep in cassatie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2020.