Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
17 maart 2020.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 3 augustus 2018 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1981, is aangeklaagd voor deelname aan een organisatie (artikel 140 Sr), medeplegen van diefstal met valse sleutels (artikelen 311.4 en .5 Sr), meermalen gepleegd, medeplegen van opzetheling (artikel 416 Sr), en medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van een vals of vervalst geschrift (artikel 225.1 Sr). Daarnaast wordt de verdachte verweten zich op de weg te begeven met een motorrijtuig voorzien van een vals kenteken (artikel 41.1.d WVW). De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel beoordeeld, dat was ingediend door de advocaat van de verdachte, M.J. Lamers. De advocaat-generaal, G. Knigge, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen op 17 maart 2020.