Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
7 april 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 april 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, economische kamer, van 12 december 2018. De zaak betreft een rechtspersoon die wordt beschuldigd van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 10.37.1 van de Wet milieubeheer. De verdachte heeft stookolie afgegeven die als brandstof voor een schip problemen heeft opgeleverd. De centrale vraag in deze zaak is of de stookolie kan worden aangemerkt als (gevaarlijke) afvalstof in de zin van de Wet milieubeheer.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht. Dit oordeel is in lijn met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad verwijst ook naar een eerder uitgesproken arrest in een samenhangende zaak.
De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en het beroep is verworpen. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de raadslieden van de verdachte hebben schriftelijk gereageerd op deze conclusie. Het arrest is openbaar uitgesproken.