ECLI:NL:HR:2020:434

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 april 2020
Publicatiedatum
13 maart 2020
Zaaknummer
18/05440
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over opzettelijke overtreding van milieuwetgeving door rechtspersoon met betrekking tot stookolie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 april 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, economische kamer, van 12 december 2018. De zaak betreft een rechtspersoon die wordt beschuldigd van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 10.37.1 van de Wet milieubeheer. De verdachte heeft stookolie afgegeven die als brandstof voor een schip problemen heeft opgeleverd. De centrale vraag in deze zaak is of de stookolie kan worden aangemerkt als (gevaarlijke) afvalstof in de zin van de Wet milieubeheer.

De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht. Dit oordeel is in lijn met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad verwijst ook naar een eerder uitgesproken arrest in een samenhangende zaak.

De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en het beroep is verworpen. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de raadslieden van de verdachte hebben schriftelijk gereageerd op deze conclusie. Het arrest is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/05440 E
Datum7 april 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, economische kamer, van 12 december 2018, nummer 22-002609-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben J.S. Nan, advocaat te ’s‑Gravenhage, R.P. van Campen, advocaat te Amsterdam, en R.G.J. Laan, advocaat te Hoorn, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadslieden van de verdachte hebben daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie en vgl. met betrekking tot het antwoord op de in het eerste middel aan de orde gestelde vraag of in deze zaak sprake is van ‘afvalstoffen’ het heden uitgesproken arrest in de zaak 17/05582, ECLI:NL:HR:2020:433).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 april 2020.