In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een geschil over de aanneming van werk en de vraag of de aannemer toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van de overeenkomst, wat heeft geleid tot schadevergoeding. De advocaat van eiser, R.K. van der Brugge, heeft de zaak toegelicht, terwijl de advocaat van verweerder, H.J.W. Alt, een verweerschrift tot verwerping heeft ingediend. De Advocaat-Generaal B.J. Drijber heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft het procesverloop in feitelijke instanties in acht genomen, waaronder eerdere vonnissen van de kantonrechter te 's-Hertogenbosch en een arrest van het gerechtshof. Na beoordeling van de klachten over het arrest van het hof, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bepaald in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 882,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan. Het arrest is uitgesproken op 13 maart 2020 door de raadsheren van de Hoge Raad.