ECLI:NL:HR:2020:397

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
19/03928
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis inzake snelheidsovertreding door onbekend gebleven bestuurder

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 maart 2020 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant. De aanvrager, W.A.J.A. Welten, had een geldboete van € 770,- opgelegd gekregen voor een snelheidsovertreding, waarbij de bestuurder onbekend was gebleven. De aanvrager stelde dat hij tijdig de naam en adresgegevens van de bestuurder had doorgegeven aan het Openbaar Ministerie, maar dat deze informatie niet bekend was bij de kantonrechter tijdens de behandeling van de zaak. De Hoge Raad oordeelde dat de aanvraag tot herziening gegrond was, omdat het ernstige vermoeden bestond dat, indien de informatie wel bekend was geweest, dit had geleid tot een andere uitkomst van de zaak. De Hoge Raad heeft de zaak vervolgens verwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling.

De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt had geconcludeerd dat de aanvraag gegrond verklaard moest worden, met een verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van de bestreden uitspraak. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en de aanvraag tot herziening gegrond verklaard. Dit arrest benadrukt het belang van het tijdig en correct verstrekken van informatie aan de rechter, en de gevolgen die dit kan hebben voor de rechtsgang.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/03928 H
Datum10 maart 2020
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 30 juli 2019, nummer 96/090176- 19, ingediend door W.A.J.A. Welten, advocaat te Breda,
namens
[aanvrager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951,
hierna: de aanvrager.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

De kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, heeft de aanvrager ter zake van 1 primair “overtreding van het bepaalde in artikel 62 jo. bord A1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990” veroordeeld tot een geldboete van € 770,-, subsidiair 15 dagen hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

2.De aanvraag tot herziening

2.1
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat de aanvrager op grond van art. 181, derde lid, onder b, WVW 1994 tijdig de naam en de volledige adresgegevens van de bestuurder van de op zijn naam staande auto ten tijde van de snelheidsovertredingen bekend heeft gemaakt, maar dat die bekendmaking de kantonrechter bij de behandeling van de zaak niet bekend was.

3.De conclusie van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren, met (voor zover nodig) een bevel tot opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden uitspraak en met verwijzing van de zaak naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, opdat deze op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.

4.Beoordeling van de aanvraag

4.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2
Op de door de advocaat-generaal in zijn conclusie vermelde gronden moet het in de aanvraag aangevoerde worden aangemerkt als een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv, zodat de aanvraag gegrond is en als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart de aanvraag tot herziening gegrond;
- beveelt, voor zover nodig, de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de kantonrechter;
- verwijst de zaak naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, opdat de zaak op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 maart 2020.