Uitspraak
gevestigd te Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
6 maart 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Maatschap Europoort Terminal (MET) en Havenbedrijf Rotterdam N.V. MET, gevestigd te Rotterdam, heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. Het hof had eerder een vonnis van de kantonrechter te Rotterdam bevestigd, waarin de huurprijs voor terreinen met toebehoren in het havengebied werd vastgesteld. De huurovereenkomst bevatte een beding over het bepalen van een nieuwe huurprijs bij verlenging, wat aanleiding gaf tot juridische geschillen over de uitleg van deze overeenkomst.
De Hoge Raad heeft de klachten van MET over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft daarbij geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van MET verworpen en MET veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van het Havenbedrijf zijn begroot op € 882,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.