ECLI:NL:HR:2020:386

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 maart 2020
Publicatiedatum
5 maart 2020
Zaaknummer
19/00258
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en de uitleg van huurovereenkomsten in havengebied

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Maatschap Europoort Terminal (MET) en Havenbedrijf Rotterdam N.V. MET, gevestigd te Rotterdam, heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. Het hof had eerder een vonnis van de kantonrechter te Rotterdam bevestigd, waarin de huurprijs voor terreinen met toebehoren in het havengebied werd vastgesteld. De huurovereenkomst bevatte een beding over het bepalen van een nieuwe huurprijs bij verlenging, wat aanleiding gaf tot juridische geschillen over de uitleg van deze overeenkomst.

De Hoge Raad heeft de klachten van MET over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft daarbij geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van MET verworpen en MET veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van het Havenbedrijf zijn begroot op € 882,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/00258
Datum6 maart 2020
ARREST
In de zaak van
MAATSCHAP EUROPOORT TERMINAL,
gevestigd te Rotterdam,
EISERES tot cassatie,
hierna: MET,
advocaten: J.W.H. van Wijk en M.E.M.G. Peletier,
tegen
HAVENBEDRIJF ROTTERDAM N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: het Havenbedrijf,
advocaat: J. de Bie Leuveling Tjeenk.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak 4943152\CV EXPL 16-14030 van de kantonrechter te Rotterdam van 4 augustus 2016 en 27 januari 2017;
het arrest in de zaak 200.218.221/01 van het gerechtshof Den Haag van 16 oktober 2018.
MET heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Het Havenbedrijf heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor MET mede door I.L.N. Timp.
De conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt MET in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van het Havenbedrijf begroot op € 882,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien MET deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.V. Polak en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
6 maart 2020.