Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
14 januari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 januari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder door de Rechtbank veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij de rechtbank had overwogen dat de verdachte 111 dagen in voorarrest had gezeten. De verdachte heeft op 30 maart 2017 hoger beroep ingesteld, maar dit was na het verstrijken van de wettelijke termijn van veertien dagen. Het Hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, omdat de overschrijding van de termijn niet verschoonbaar was. De verdediging voerde aan dat de verdachte had vertrouwd op de informatie uit het vonnis van de Rechtbank, maar het Hof oordeelde dat de verdachte zelf verantwoordelijk was voor het niet tijdig instellen van het hoger beroep. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verontschuldigbaar maakten. Het beroep werd verworpen.