ECLI:NL:HR:2020:370

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
29 februari 2020
Zaaknummer
19/01426
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over beslag op bitcoins en belanghebbenden in beleggingscarrousel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2019. De zaak betreft een klaagschrift ingediend door drie klagers, die zich verzetten tegen het beslag dat was gelegd op bitcoins en andere cryptocurrency's. De klagers stelden dat zij belanghebbenden zijn in de zin van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), maar de rechtbank oordeelde dat niet-beslagen slachtoffers van een beleggingscarrousel geen belanghebbenden zijn. Dit oordeel werd door de Hoge Raad getoetst aan de hand van de klachten die door de klagers waren ingediend.

De advocaat-generaal G. Knigge concludeerde tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de klagers niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die door de klagers waren opgeworpen niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft het beroep van de klagers derhalve verworpen, waarmee de beslissing van de rechtbank in stand bleef. Deze uitspraak heeft implicaties voor de uitleg van het begrip 'belanghebbende' in het kader van beslaglegging op cryptocurrency's en de rechten van slachtoffers in dergelijke situaties.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/01426 B
Datum10 maart 2020
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2019, nummers RK 18/6548, RK 18/6549 en RK 18/6550, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend
door
[klager 1] ,
geboren op [geboortedatum] 1964,
[klager 2] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
en
[klager 3] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de klagers.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klagers. Namens dezen heeft M.A.C. de Bruijn, advocaat te Amsterdam, bij gelijkluidende schrifturen een cassatiemiddel voorgesteld. Een schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 maart 2020.