Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
3 maart 2020.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 14 maart 2018 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1963, heeft in 2008, toen hij nog advocaat was, een aanhouding buiten heterdaad ondergaan. De verdachte heeft in twee andere zaken als raadsman opgetreden voor de voormalig officier van justitie die de aanhouding heeft bevolen. Dit leidde tot een beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) wegens een fundamentele inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde. De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen op 3 maart 2020.