Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
3 maart 2020.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, economische kamer, van 1 februari 2019. De verdachte, een notaris, is beschuldigd van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. De notaris heeft nagelaten om ongebruikelijke transacties te melden bij het daartoe bestemde meldpunt. De Hoge Raad dient te beoordelen of het hof voldoende heeft gereageerd op het verweer van de verdachte met betrekking tot de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, in het licht van de beginselen van een goede procesorde en het ne bis in idem-beginsel. De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof, en dat het niet nodig is om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven. De Hoge Raad verwerpt het beroep op 3 maart 2020.