Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
3 maart 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Overijssel van 9 januari 2019. Het beroep in cassatie is ingesteld door de klager, die werd bijgestaan door zijn advocaat D.W.H.M. Wolters. De zaak betreft een klaagschrift over het beslag dat was gelegd op twee auto’s van de klager, in het kader van een onderzoek naar belastingfraude, valsheid in geschrift, verduistering en opzettelijk witwassen. De klager stelde dat de rechtbank verzuimd had te beslissen op een klaagschrift dat betrekking had op een bankrekening en dat de rechtbank niet had aangetoond dat zij een onderzoek had verricht naar de proportionaliteit en subsidiariteit van het beslag.
De Hoge Raad heeft de klachten van de klager beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht. De Hoge Raad heeft het beroep van de klager dan ook verworpen.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.