ECLI:NL:HR:2020:278

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
16 februari 2020
Zaaknummer
18/01464
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eenvoudige belediging en bedreiging met smaadschrift in onderwijscontext

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een onderwijsassistent die tijdens een les op een hoorbare manier voor leerlingen verwees naar zijn strafrechtelijk verleden en vervolgens telefonisch dreigde de media in te schakelen, wat leidde tot de beëindiging van zijn arbeidsrelatie met de school. De verdachte stelde dat de bewezenverklaring berustte op de verklaring van één getuige en dat er opzet was op het in het openbaar beledigen. Tevens werd een beroep gedaan op de bijzondere rechtvaardigingsgrond van artikel 266.2 Sr, waarbij de uitleg van het begrip 'behartiging van openbare belangen' aan de orde kwam. De Hoge Raad heeft ook de vraag behandeld of er sprake kan zijn van 'een ander door bedreiging met smaadschrift dwingen iets te doen' wanneer het smaadschrift niet tegen die ander, maar tegen derden is gericht. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van cassatie niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Bovendien werd opgemerkt dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, was overschreden, maar dat er geen aanleiding was om aan dit oordeel rechtsgevolgen te verbinden. Uiteindelijk werd het beroep verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/01464
Datum18 februari 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 20 december 2017, nummer 21/006725-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft V. Wolting, advocaat te Zwolle, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde geheel voorwaardelijke geldboete van € 500, - en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker,en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 februari 2020.