Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Beslissing
18 februari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een onderwijsassistent die tijdens een les op een hoorbare manier voor leerlingen verwees naar zijn strafrechtelijk verleden en vervolgens telefonisch dreigde de media in te schakelen, wat leidde tot de beëindiging van zijn arbeidsrelatie met de school. De verdachte stelde dat de bewezenverklaring berustte op de verklaring van één getuige en dat er opzet was op het in het openbaar beledigen. Tevens werd een beroep gedaan op de bijzondere rechtvaardigingsgrond van artikel 266.2 Sr, waarbij de uitleg van het begrip 'behartiging van openbare belangen' aan de orde kwam. De Hoge Raad heeft ook de vraag behandeld of er sprake kan zijn van 'een ander door bedreiging met smaadschrift dwingen iets te doen' wanneer het smaadschrift niet tegen die ander, maar tegen derden is gericht. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van cassatie niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Bovendien werd opgemerkt dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, was overschreden, maar dat er geen aanleiding was om aan dit oordeel rechtsgevolgen te verbinden. Uiteindelijk werd het beroep verworpen.