ECLI:NL:HR:2020:271

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
13 februari 2020
Zaaknummer
18/04011
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en terugwijzing van een arrest van het gerechtshof Amsterdam inzake aanhoudingsverzoek wegens ziekte van verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een verdachte die op de luchthaven Lelystad met een vliegtuig landde zonder geldig bewijs van luchtwaardigheid en verzekering. Tijdens de behandeling van de zaak heeft de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat J.J. Sneller, een verzoek tot aanhouding ingediend vanwege ziekte (longontsteking). Dit verzoek werd door het hof afgewezen, omdat de medische verklaring niet voldoende zou zijn om aan te tonen dat de verdachte niet in staat was om de zitting bij te wonen.

De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelt dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek door het hof onbegrijpelijk gemotiveerd is. De enkele omstandigheid dat de medische verklaring niet expliciet vermeldt dat de verdachte niet in staat is om aanwezig te zijn, is onvoldoende om het verzoek af te wijzen. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van de verdachte en de noodzaak voor de rechter om een verzoek tot aanhouding goed te motiveren, vooral in gevallen waarin de verdachte wegens ziekte niet kan verschijnen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/04011
Datum18 februari 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 24 augustus 2018, nummer 23/001287-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.J. Sneller, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de afwijzing door het hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
i) een faxbericht van 6 augustus 2018 van mr. J.J. Sneller, inhoudende:
“Vandaag ontving ik het bericht dat cliënt [verdachte] opgenomen ligt in het OLVG wegens een gevaarlijke longontsteking. De verwachting is nu wel dat hij later deze week naar huis mag, maar dat hij nog niet in staat zal zijn de zitting aanstaande vrijdag bij te wonen. Ik verzocht de advocaat-generaal daarom om aanhouding en om de zaak op een nieuwe zitting te plannen.”
ii) een e-mailbericht van 7 augustus 2018 geschreven namens de voorzitter van het hof, waarin de raadsvrouw verzocht wordt “een medische verklaring toe te zenden”.
iii) een faxbericht van 9 augustus 2018 van mr. J.J. Sneller, inhoudende een medische verklaring van huisarts [betrokkene 1]. Deze verklaring houdt het volgende in:
“Hierbij deel ik u mede dat bovenstaande patiënt zich in verband met een medische aandoening heeft gemeld bij onze praktijk en daar momenteel voor onder behandeling is.”
iv) een e-mailbericht van 9 augustus 2018 van een senior juridisch medewerker van het hof, inhoudende:
“Het hof heeft zojuist van u een verklaring van huisartsenpraktijk Buiksloterham betreffende de verdachte ontvangen. Hierbij deel ik u mede dat het hof de verklaring onvoldoende vindt om de behandeling van de zaak op voorhand aan te houden. Deze zaak zal morgen zodoende vooralsnog inhoudelijk behandeld worden.”
2.3
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de verdachte daar niet is verschenen. Het houdt verder het volgende in:
“De raadsvrouw deelt mede:
In navolging van mijn op voorhand gedane aanhoudingsverzoek, wil ik ook nu een verzoek tot aanhouding doen. Afgelopen maandag ben ik door de verdachte gebeld met de mededeling dat hij in het ziekenhuis lag. Toen ik vroeg om een medische verklaring moest hij heel hard hoesten, had hij last van zuurstofgebrek en hing hij op. Ik heb wel een foto van zijn ziekenhuispolsbandje ontvangen. Woensdag heb ik wederom contact met hem gehad. Hij was toen thuis en er zou die middag een huisarts langs komen. De huisarts heeft de medische verklaring opgesteld. Een uitgebreidere medische verklaring dan huisarts heeft gegeven, mag de huisarts niet opstellen.
(...)
De advocaat-generaal stelt zich op het volgende standpunt:
Uit de medische verklaring blijkt enkel dat de verdachte vanwege een medische aandoening onder behandeling is bij de huisarts. De verklaring bevat geen concrete conclusies. De raadsvrouw heeft een helder verhaal en ik heb geen reden hieraan te twijfelen. De raadsvrouw geeft aan dat de verdachte bij de behandeling aanwezig wil zijn, maar dat hij verhinderd is, dus ik stel voor het aanhoudingsverzoek te honoreren.
Het hof trekt zich terug voor beraad.
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede:
Het hof wijst het verzoek tot aanhouding af. Uit de medische verklaring die het hof voorafgaand aan de zitting heeft ontvangen blijkt niet dat de verdachte niet in staat is vandaag bij de behandeling aanwezig te zijn. Uit de verklaring blijkt slechts dat de verdachte onder behandeling is bij de huisarts.”
2.4
Volgens dat proces-verbaal is daarna verstek verleend tegen de niet-verschenen verdachte, heeft het onderzoek op de terechtzitting plaatsgevonden en is het gesloten.
2.5
In zijn arrest van 16 oktober 2018 ECLI:NL:HR:2018:1934 heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:
“In de regel mag van de verdachte of diens raadsman worden gevergd dat hij ter staving van het verzoek (alsnog) de gegevens verstrekt die de rechter met het oog op de te nemen beslissing noodzakelijk acht. Als de rechter de omstandigheid die aan het verzoek ten grondslag is gelegd, niet zonder meer aannemelijk acht, kan hij gevolgen verbinden aan de omstandigheid dat het verzoek onvoldoende door bewijsstukken is gestaafd en/of aan zijn verlangen tot aanvulling niet (genoegzaam) is voldaan.
(…)
In het specifieke geval dat de verdachte wegens ziekte is verhinderd op de terechtzitting te verschijnen en in verband daarmee schorsing van het onderzoek heeft verzocht of heeft doen verzoeken, voldoet de rechter aan dit verzoek zodat de verdachte alsnog de gelegenheid krijgt aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting. Bijzondere omstandigheden kunnen echter meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat het belang van een behoorlijke strafvordering - dat de afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn omvat - ernstig in het gedrang zou komen, wanneer het onderzoek op de terechtzitting zou worden geschorst en dat dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn. Buiten deze situatie van verhindering wegens ziekte van de verdachte geldt in het algemeen dat niet op voorhand kan worden aangegeven hoe vorenstaande belangenafweging zal moeten uitvallen. De rechter dient deze afweging te maken in de concrete omstandigheden van het geval en, bij afwijzing van het verzoek tot aanhouding, de daarop gebaseerde beslissing te motiveren. In cassatie kan die motivering alleen op haar begrijpelijkheid worden getoetst.”
2.6
In het licht van het voorgaande is, gelet op de inhoud van de onder 2.2 vermelde stukken en op het verhandelde ter terechtzitting, de bestreden beslissing onbegrijpelijk gemotiveerd. De enkele omstandigheid dat uit de overgelegde medische verklaring niet blijkt dat de verdachte niet in staat is bij de behandeling ter terechtzitting aanwezig te zijn, brengt niet mee dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is.
2.7
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 februari 2020.