Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
18 februari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een verdachte die in hoger beroep niet aanwezig was tijdens de zitting, omdat hij net een nieuwe baan had en geen vrij kon krijgen. De raadsvrouw van de verdachte had een verzoek tot aanhouding ingediend, maar het hof wees dit verzoek af. De Hoge Raad oordeelt dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het verzoek tot aanhouding is afgewezen. De raadsvrouw had expliciet aangegeven dat de verdachte gebruik wilde maken van zijn aanwezigheidsrecht, maar het hof interpreteerde de afwezigheid van de verdachte als een afstand van dat recht. De Hoge Raad herhaalt dat de rechter een belangenafweging moet maken tussen het aanwezigheidsrecht van de verdachte en het belang van een doeltreffende en spoedige berechting. Aangezien het hof deze afweging niet heeft gemaakt, vernietigt de Hoge Raad de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug voor herbehandeling.
De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak benadrukt voor rechters om zorgvuldig om te gaan met verzoeken tot aanhouding en de belangen van de verdachte in overweging te nemen. De uitspraak bevestigt dat een rechter in zijn motivering moet blijk geven van de belangenafweging die is gemaakt bij de afwijzing van een aanhoudingsverzoek. Dit arrest is een belangrijke reminder voor de rechtsgang en de bescherming van de rechten van de verdachte.