Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
11 februari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De zaak betreft zedendelicten, waaronder verkrachting, gepleegd tegen drie tienermeisjes en vier jongvolwassen vrouwen die deel uitmaakten van een geloofsgemeenschap waarvan de verdachte de oprichter en geestelijk leidsman was. De verdachte, geboren in 1964, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het vonnis van het hof, waarbij hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar.
De advocaat van de verdachte, J.Y. Taekema, heeft cassatiemiddelen voorgesteld, waarop de plaatsvervangend advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, aangezien de klachten niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het hof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.J. Borgers, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.