Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
11 februari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 februari 2018. De verdachte, geboren in 1955, was betrokken bij de gewoonteheling van een groot aantal auto’s. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De verdediging had cassatiemiddelen ingediend, waarbij de advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens had geconcludeerd tot vernietiging van de strafoplegging, vanwege een inbreuk op het recht op een redelijke termijn van berechting zoals gegarandeerd door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden. Dit heeft geleid tot de beslissing om de opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, te verminderen naar 22 maanden, met behoud van de voorwaardelijke straf en de proeftijd van 2 jaren. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen. Deze uitspraak benadrukt het belang van een tijdige behandeling van rechtszaken en de gevolgen van vertraging in de procedure.